Wat is er op de kermis te zien? / Nog iets van de kermis(1848)–Harco Ilpsema Vinckers– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] [pagina 17] [p. 17] De dierentent. of het beestenspel. De leeuw. De fiere leeuw, der dieren koning spreekt: ‘Te dwaas de mensch, die zoo voor mij zou beven; Ik leid, helaas! een regt rampzalig leven, En van de magt, die eens mij werd gegeven, Is heden slechts een schaduw mij gebleven. Wel briesch ik soms, dat alleman verbleekt, Doch schud vergeefs de zware en sterke stangen, En ben en blijf in 't tenge hok gevangen; - Maar schande op hem, dien eens mijn stem deed vreezen, En wien ik thans ten wreeden spot moet wezen! Het aapje. ‘Wel, aapje, wel, waar denkt gij aan?’ - ‘Ei, knaapje, laat mij toch met rust, Ik heb tot schertsen weinig lust.’ - ‘Maar heb ik u dan kwaad gedaan?’ - ‘Neen, knaapje, neen; Doch ga maar heen En laat me alleen; 't Heeft lang mij reeds verdroten; Ik ben een mensch als gij, U laat men vrank en vrij, En mij, mij houdt men opgesloten.’ - ‘Dag, aapje!’ - ‘Bonjour, knaapje!’ De tijger. Wat huilt die wilde tijger daar? ‘Ha’, roept hij, ‘of 'k in vrijheid waar, 'k Sloeg dan mijn nagels en mijn tanden In 't vleesch u en in de ingewanden!’ - De knaap zegt: ‘Mooije tijger mijn, Dat zou toch ver van aardig zijn; Doch zijt ge al woest en wreed van aard, Ge zit daar warm en wel bewaard.’ Al de overigen. Al de andre dieren in de tent, Ons meer of minder goed bekend, Brommen, blazen, brullen, razen, Schreeuwen 't uit; De rare pelikaan roept luid Om visch; - een ander huilt naar buit, - En slechts de stille kangoeroe Loopt rond en doet er 't zwijgen toe; - Maar 't ergst van allen gillen toch Die bonte papegaaijen nog. - Geen wonder, ach! - Elk zou graag vrij zijn, En in de bosschen los en blij zijn, - Maar schoon ze er dag aan dag op hopen, Men zal hen toch niet laten loopen. Vorige Volgende