Sport: De vlieger gaat niet op...
‘Duitschland heeft mirakelen verricht op militair gebied, omdat het leven en bestaan der menschen sedert lang doorademd is met een gezonden sportgeest, met orde en tucht als grondslag voor maatschappelijke ontwikkeling.’
(Het Algemeen Nieuws, 1 januari 1941.)
In het begin van de bezetting bestonden er plannen voor hervormingen in de sportwereld. Er bestond een bloeiende Vlaamse voetbalbond vóór de oorlog met Verbelen en ir. Van Thillo. De andere Vlaamse sportbonden hadden minder succes, bv. de Vlaamse atletiekbond, de Vlaamse Wielrijdersbond, de Vlaamse Boksbond... De oprichting van een gecentraliseerde officiële dienst voor de sport moest op dit vlak een oplossing brengen.
In dag- en weekbladen werden er al vrij vroeg beschouwingen aan gewijd, die vele kunstenaars op het pad van de culturele collaboratie bracht. Een merkwaardige serie artikels over het sportbeleid in Vlaanderen verscheen in ‘Nieuw Vlaanderen’ van begin 1941. De auteur van de serie, M.v.H., wijdde diepgaande beschouwingen aan ‘het sportprogramma van een volkse staat...’:
‘Het volgende principe moet gelden en het is natuurlijk enkel autoritair door te voeren: de commerciële sport staat in dienst van de topprestatie en van de volksopvoeding, de topprestaties staan in dienst van de volksopvoeding: het doel van de sport is de lichamelijke verbetering van ons volksras’.
De commerciële sport moest zich ten dienste stellen van de volksgemeenschap: ‘Niet de kranten of de caféhouders zijn interessant, wel de volksgemeenschap’. Clubnamen als ‘Daring’, ‘Stade’, ‘White Star’, ‘Antwerp Boys’ waren uit den boze en moesten vernederlandst worden. (Nieuw Vlaanderen, 8 februari,1941).
In ‘Nieuw Vlaanderen’ van 26 april 1941 hing dezelfde M.v.H. een beeld op van een op te richten ‘Algemeen Vlaams Verbond voor Lichamelijke Ontwikkeling’. Er zouden 14 federaties zijn, o.m. de Turnbond, de Voetbalbond, de Atletiekbond, ‘Boksen en vechten’, de federatie voor watersport (zeilen, roeien en kano), de Federatie voor ijs en wintersport, de Wielerbond, de Schuttersgilde, Kegelsport, de Federatie voor Balsport (Basket- en Volleybal), de Korfbalbond, Kamersporten (onder meer biljart en tafeltennis), de Tennisbond, Mechanische sporten, paardesport en hanengevechten vielen buiten dit plan. De opdrachten en de structuur van de nieuwe organisatie stonden al heel dicht bij het later opgerichte Commissariaat-Generaal voor de sport. De secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken, waaronder ook de algemene directie voor volksgezondheid ressorteerde zou met de uitvoering belast worden.
De oprichting van het Commissariaat voor sport en lichamelijke opvoeding in juni 1942 bracht vanzelfsprekend de nodige opschudding teweeg. De sportbonden en het Belgisch Olympisch Comité reageerden heel heftig. Zo was er sprake van de oprichting van Vlaamse en Waalse federaties. De Brusselse leden werden in één van de twee federaties ingedeeld. Voorts werd er een belasting van 10% geheven op de inkomsten van de clubs en was er een vrij sterke reglementering op sportgebied. Er moest voor alles en nog wat toestemming gevraagd worden aan het minsterie van Nationale Opvoeding. De belangrijkste opdrachten van de nieuwe instelling waren:
- | de organisatie van ‘sport voor iedereen’ |
- | de oprichting van gespecialiseerde onderwijsinstellingen voor lichamelijke opvoeding en sport |
- | een modelprogramma voor lichamelijke opvoeding en sport voor de jeugdgroeperingen |
- | een nationaal plan voor de bouw van sportvelden, zwembaden, sportzalen, enz... |
- | de invoering van een verplichte kaart voor
|