ten. Alhoewel Staf Bruggen na de oorlog geschorst werd, was hij er altijd in geslaagd de Bezetter zoveel mogelijk uit de weg te gaan. In tegenstelling tot KNS-Antwerpen kwamen er in Gent geen Duitse gastregisseurs en Staf Bruggen nam geen uitnodigingen aan om in Duitsland op te treden. Om zijn weigering geloofswaardig te maken, regisseerde hij na 1942 nog nauwelijks.
Heel anders was de situatie in Antwerpen. Daar werd Joris Diels, die vóór de oorlog al directeur was, opnieuw benoemd. Diels was in mei '40 naar Frankrijk gevlucht waar hij geprobeerd had een fronttoneel op te richten. Daarvoor werd hij zelfs hevig aangevallen in ‘Volk en Staat’. Het stadsbestuur en de acteurs van de KNS wilden hem evenwel terug. Wel kon zijn Joodse echtgenote, Ida Wasserman, niet langer meer optreden. Om zijn vrouw en haar familie te beschermen heeft Diels heel wat toegevingen moeten doen. Op 1 april 1942 werd hij benoemd tot directeur-generaal van de KNS en de KVO. Hij nam de artistieke en financiële leiding van beide instellingen waar. Lode Monteyne werd directeur van de KNS en Jef Sterkens bleef directeur van de KVO. Een jaar later ging Sterkens naar het Brusselse Alhambratheater over, ter vervanging van de zieke Adolf Clauwaert. In het repertoire van de KNS was niets te merken van een ideologische invloed van het nationaal-socialisme. Wel werd er zoals elders veel aandacht besteed aan Nederlandstalig werk en klassieke stukken. Het openingsstuk van het seizoen 1940-'41 was ‘De leeuw van Vlaanderen’ van Frans Meire. De opvoering was bedoeld als een postume hulde aan de auteur, gesneuveld tijdens de achttiendaagse veldtocht.
Ook in KNS-Antwerpen was er weinig verschil tussen het vooroorlogse repertoire en dat tijdens de bezetting. Wel mochten er geen stukken van joodse auteurs opgevoerd worden. Een erg populair auteur als Herman Heyermans kreeg dus geen kans meer. In principe konden ook Engelse, Amerikaanse en Russische stukken niet meer, maar toch stonden naast Shakespeare, O'Casey en Shaw ook nog Williams en de Amerikaan Day op het programma. Onder de Duitse auteurs waren het vooral de grote namen die veel opgevoerd werden: Goethe, Schiller, Kleist, Lessing, Grillparzer en Hebbel.
‘Nieuwe-Orde’-stukken kwamen niet voor. Wel was er in 1941 een opvoering van ‘Napoleon of 100 dagen’, van Sforsano en... Mussolini. Zonder in de keuze van dit stuk ‘een regelrechte knieval voor de nieuwe machthebbers’ te zien, is het toch wel tekenend voor de ‘nieuwe tijd’... Diels organiseerde in juli 1942 een feestweek van het Duitse klassiek drama. De propagandistische waarde van deze stukken zal wel niet zo groot geweest zijn. Het waren onschuldige stukken als Minna von Barnhelm van Lessing, Goethe's ‘Urfaust’, Schillers ‘Kabale und Liebe’ en ‘Don Carlos’, ‘De Gebroken Kruik’ van Kleist en Genoveva van Hebbel. Hij trad met zijn gezelschap ook op in Duitsland en sprak er in 1941 aan zes universiteiten over toneel.
Volgens de Krijgsraad die hem in 1948 vrijsprak, zou ‘er tegen deze voordrachten in vredestijd niets in te brengen zijn’. In oorlogsomstandigheden vond men dit evenwel ongepast. Wat de reizen naar Duitsland en het optreden van Duitse gastregisseurs bij de KNS betreft, speelde de toneelreferent van de Propaganda-Abteilung, Philipp Vogel, een grote rol. Om zich geloofwaardig te maken bij zijn chefs, legde hij nog meer nadruk op de goede betrekkingen tussen de KNS en Duitsland. Vooral het grote aantal Duitse stukken in het repertoire, althans tot 1942, werd goed in de verf gezet. Nochtans ging het altijd om klassiek werk, dat ook vóór de oorlog gespeeld werd. Wel was het logisch dat er tijdens de bezetting meer Duitse stukken gespeeld werden. Door het verbod op Russische, Engelse en Amerikaanse stukken was de keuze immers erg beperkt.
Het Nederlandstalig repertoire was ook niet zo uitgebreid. Daarbij kwam nog dat een successchrijver als Herman Heyermans op de zwarte lijst stond. Herhalingen van vroeger gespeelde stukken waren in die periode haast uitgesloten. Er werd van een toneelgezelschap verwacht dat het steeds nieuwe dingen bracht.
Blijkbaar waren de bezettingsautoriteiten niet zo opgetogen over het ‘Germaanse’ karakter van onze toneelwereld, zodat men in 1942 overging tot de heropening van de Brusselse Alhambra. Hoe dat precies in zijn werk is gegaan werd door toneelreferent Philipp Vogel van de Propaganda-Abteilung in detail beschreven in ‘DeVlag’ van oktober 1942. De Alhambra moest ‘potentiële volksche krachten ontbolsteren en wat door verbastering was terloor gegaan, te-