| |
| |
| |
Deel 4
De harde weg naar de vrijheid
1943 was niet alleen 'n jaar van harde repressie en zware verliezen voor het verzet, het was ook een jaar van hoop.
Zowel in Noord-Afrika als aan het Russische front waren de geallieerden aan de winnende hand. De winter van 1942-1943 bracht het keerpunt met de Duitse nederlaag in Stalingrad. De geallieerde landingen in Sicilië en Zuid-Italië gaven nog meer hoop. Velen verwachtten elk ogenblik 'n invasie op de Franse kust.
Zover was het nog niet, maar toch waren de voorbereidingen al flink gevorderd. De betrekkingen tussen Londen en het verzet werden professioneel aangepakt. Zowel het inlichtingswerk als de sabotageplannen werden afgestemd op de komende invasie. In de zomer van 1943 kreeg het Leger van België een duidelijk afgelijnde militaire opdracht (STANLEY), de Groep-G was nu stevig gestructureerd en ook de BNB, het Bevrijdingsleger en het Onafhankelijkheidsfront kregen het bezoek van ‘boodschappers’ uit Londen. De campagne tegen de verplichte tewerkstelling begon vruchten af te werpen. Zonder Duitse razzia's en de medewerking van verklikkers, kreeg de bezetter niet meer de nodige arbeiders bijeen om in Duitsland te gaan werken. De publieke opinie voelde zich nu minder onzeker en de geest van verzet werd nog meer aangemoedigd door een combattieve sluikpers.
Naast de noodzakelijke sabotageopdrachten en het propagandawerk waarbij de demoralisatie van de bezettingstroepen erg belangrijk was, waren er haast dagelijks bloedige aanslagen. Dit gebeurde vooral in Brussel, de streek van Leuven, Limburg en de Waalse industriebekkens. Heel dikwijls waren de slachtoffers van die acties medewerkers van de Duitse politiediensten. Het was immers dankzij deze collaborateurs dat de bezetter zoveel joden, verzetsmensen en werkweigeraars kon aanhouden. Daarnaast speelden ook politieke motieven mee. Vooraanstaande VNV'ers, Rexisten en De-Vlag-leden waren het doelwit van de aanslagen, die in dit geval, meestal het werk waren van de partizanen. Soms waren de beweegredenen onduidelijk (en zijn ze het nog).
Voor het verzet waren het haast altijd verklikkers die ‘uitgeschakeld’ werden. Sommige verzetslui namen het begrip ‘verklikker’ erg ruim en voor hen was elke collaborateur een potentiële verklikker. Ook voor de gewone man in de straat was dat vaak zo.
Vooral op het einde van de bezetting, had de bevolking weinig medelijden met Nieuwe Orde-aanhangers die het slachtoffer werden van aanslagen. Dat maakte de verbittering in het collaboratiekamp nog groter.
| |
| |
| |
De ‘invasieziekte’
Ook de bezettingsautoriteiten waren de toestand niet meer meester. In de ‘Tatigkeitsberichte’ van maart 1944 zagen ze zelf in dat de gijzelaarspolitiek het verzet niet langer meer afschrikte en zelfs een omgekeerd effect had. In een vroeger rapport, van 15 november 1943, viel het hen in verband met de sabotages op dat de ‘terroristen de werken goed in de gaten hielden en toesloegen net vóór de herstellingswerken beëindigd waren’. Ze brachten deze sabotagedaden trouwens al in verband met de nakende geallieerde landing. Toch waren die acties volgens hen niet het werk van het ‘Nationaal Verzet’ (waarmee ze alle groepen buiten het OF en de partizanen bedoelden). Het ‘Nationaal Verzet’ beperkte zich, volgens de Duitse rapporten, tot ‘organisatorische voorbereidingen’ voor de geallieerde landing. Deze vaststelling was slechts gedeeltelijk waar en gold niet voor alle groepen.
De misprijzende houding van de man in de straat, de steeds bloediger aanslagen en de geallieerde successen, dit alles deed de verwarring in het pro-Duitse kamp onheilspellend toenemen. Velen begonnen het zinkend schip te verlaten, anderen wilden nog zo weinig mogelijk opvallen. Deze atmosfeer bracht A. Deckmijn in ‘De Nationaal-Socialist’ van 20 november 1943 tot de volgende bittere beschouwingen: ‘Wij kennen de desillusies van zovele eerlijke en trouwe volksgenoten die zich in mei 1940 het verloop der zaken helemaal anders hadden voorgesteld, en wij kennen de daaruitvoortspruitende malaise’. Ook de titel van het artikel loog er niet om: ‘Negativisme is zelfmoord’. Ongeveer twee maand later vulde hij zijn ‘tijdskritiek’ aan: ‘Dokters, advocaten, rechters, maken van iedere gelegenheid gebruik om de mensen op de meest weerzinwekkende wijze op te jagen tegen diegenen die hen willen redden. De clerus vergooit zijn tijd en verloochent zijn zending omwille van politieke bedenkingen’. In hetzelfde blad gaf J. Dedullen op 20 januari 1944 een beschrijving van de ‘invasieziekte’, waarbij de driestheid van de anglofielen geen grenzen meer kent...
| |
Beter voorkomen dan genezen
De collaborateurs vreesden het ergste en dat zou in september 1944 dan ook komen, maar in afwachting hadden het verzet en de Belgische diensten in Londen nog hardere noten te kraken.
In de Belgische regeringsmilieu's in Londen maakte men zich ernstig zorgen over de manier waarop het grondgebied zou bevrijd worden. Men was niet enkel bevreesd voor de politieke bedoelingen van de grote verzetsbewegingen zoals het Leger van België, de Belgische Nationale Beweging, de Nationale Koninklijke Beweging en het Onafhankelijkheidsfront. Londen wantrouwde zowel de rechtse als de linkse groepen, al was het met het Leger van België uiteindelijk toch tot duidelijke afspraken gekomen. Vanaf 1943 kreeg het Leger van België, kort vóór de bevrijding omgedoopt tot ‘Geheim Leger’, wapens en munitie. Ten opzichte van het OF werd het wantrouwen gedeeltelijk weggenomen door de aankomst in Londen van Marcel Grégoire, een leidende figuur in het OF en oud-kabinetsmedewerker van eerste minister Pierlot (juni 1944). Grégoire kon Londen geruststellen in verband met de OF-plannen voor de bevrijdingscomité's en de volksopstand. Hij slaagde erin de regering te overtuigen van de democratische bedoelingen van (een belangrijk deel van) de OF-leiding. Intussen was de communistische invloed in het OF trouwens afgenomen, als gevolg van de massale aanhoudingen van communisten. Naast de onzekerheid over het optreden van het verzet, was er ook de onzekerheid over de houding van de geallieerde troepen. Bij de operaties in Noord-Afrika en op Sicilië was een en ander gebeurd dat men in West-Europa beslist wilde vermijden. De geallieerden hadden immers toenadering gezocht tot de autoriteiten van Vichy en volgelingen van Mussolini. Dergelijke toestanden, evenzeer als een zuiver militair bezettingsbestuur, wilde men hier vermijden. Vandaar dat de Belgische regering in Londen besprekingen begon met de geallieerden.
Die besprekingen verliepen in het vooruitzicht van langdurige gevechten waarbij een gedeelte van het Belgisch grondgebied in het operatiegebied zou liggen. Op 16 mei 1944 sloot de regering twee akkoorden, een met Engeland en een
| |
| |
met de USA. Deze ‘Civil Affairs’-akkoorden voorzagen de oprichting van een groep ‘Civil Affairs Officers’, Belgische verbindingsofficieren met de geallieerde legers. Van Belgische zijde werden de onderhandelingen geleid door de minister van Binnenlandse Zaken, August De Schrijver. In het oorlogsgebied zou de Opperbevelhebber van de geallieerde strijdkrachten het gezag uitoefenen. Daarbij zou hij zich laten bijstaan door de Belgische ‘Civil Affairs Officers’, die moesten bemiddelen tussen de militaire overheden en de plaatselijke gezagsdragers.
De regering wilde in geen geval dat het verzet zich in de plaats van het burgerlijk gezag zou plaatsen. Zo was er b.v. onenigheid ontstaan tussen minister Delfosse en Ganshof van der Meersch in verband met de samenstelling van de krijgsraden. Op initiatief van de vroegere onder-staatssecretaris voor Defensie, Henri Rolin, had Delfosse voorgesteld verzetslieden als burgerlijke rechters in de krijgsraden op te nemen. Ganshof dreigde daarop met ontslag en het voorstel werd ingetrokken. Belangrijker nog was de ‘grondwettelijke continuïteit’, het ‘voortbestaan van de democratische instellingen. Dit leverde weinig problemen op. Het mandaat van de gemeenteraden b.v. was nog niet verstreken en dat van het parlement en de provincieraden was slechts anderhalf jaar over tijd. Alle mandatarissen die zich niet gecompromitteerd hadden met de bezetter, mochten opnieuw hun functie uitoefenen. Een aantal onder hen bevonden zich evenwel in nazikampen of waren terechtgesteld of in gevangenschap overleden.
Vanaf 1944 kon de invasie elk ogenblik verwacht worden. De spanning nam toe, zowel bij de collaboratie als bij het verzet. Verwarring en onzekerheid bij de enen, hoop en onbesuisdheid bij de anderen.
Het kwam er zowel voor de geallieerden, als voor de Belgische diensten in Londen, nu op aan de acties van het verzet zo efficiënt mogelijk te maken. Sabotagedaden hadden nog slechts zin als ze nuttig waren voor de geallieerden. Na de landing zou het hinderen van de Duitse troepentransporten naar Frankrijk prioritair zijn. Daarnaast moesten haveninstallaties en energiebronnen gevrijwaard worden van vernieling door terugtrekkende Duitse troepen. Van groot belang was ook de coördinatie van de verzetsbewegingen. België was een land van verenigingen van allerlei politieke en levensbeschouwelijke kleur. Ook het verzet leed aan die kwaal. Vandaar dat Londen geheime agenten stuurde die de samenwerking tussen de verzetsgroepen moesten stimuleren. Twee onder hen speelden een grote rol, Philippe de Liedekerke en Majoor Guillery. Zij namen contact op met de belangrijkste verzetsbewegingen en onder leiding van Pierre Clerdent van het Bevrijdingsleger, werd in mei 1944 een Coördinatiecomité van het verzet opgericht. Daarin waren verscheidene bewegingen vertegenwoordigd, maar niet allemaal: het Geheim Leger, het Bevrijdingsleger, de Groep-G, de BNB en het OF (met de Partizanen).
Eveneens met het oog op de lang verwachte bevrijding, waren er in de schoot van het OF, begin 1944, gewapende groepen opgericht, namelijk de ‘Patriottische Milities’. Al in 1942 werden de OF-militanten, in de zogenaamde Militaire-Divisies van het OF, voorbereid op een geallieerde landing. Er werden zelfs nogal amateuristische mobilisatie-‘maneuvers’ georganiseerd. Het bleef wel bij die ene keer.
De ‘Patriottische Milities’ waren bedoeld als hulptroepen bij een eventuele volksopstand. Ze waren heel actief in Brussel, in het bijzonder in Schaarbeek, onder leiding van Charles Hoste.
De militaire gebeurtenissen gaven de verzetsstrijders hoop op een nakende bevrijding. Op alle fronten boekten de geallieerde legers grote successen.
Het verzet was beter gestructureerd en de samenwerking tussen de groepen verliep vlotter. De recrutering leverde evenmin problemen op. Heel wat ondergedoken werkweigeraars kozen de weg naar het maquis. Meer dan eens liep het uit de hand en moest er, vooral door het Leger van België, opgetreden worden tegen ongedisciplineerde groepen die de boerderijen uit de omgeving leegplunderden.
Hoe zelfzekerder het optreden van het verzet, des te harder was het optreden van de Duitse politie en haar Belgische medewerkers. Alle verzetsbewegingen waren sinds 1941 zwaar getroffen door het Duitse repressieapparaat. De communisten, het OF en de partizanen hadden al veel militanten verloren, vooral bij de aanhoudingsgolf van juli 1943. Daarbij werd de
| |
| |
hele leiding van de KP en de Partizanen naar Breendonk gebracht. In 1944 gingen de aanhoudingen verder. De BNB, de Witte Brigade, het Geheim Leger, de Groep-G en de NKB werden evenmin gespaard. In de winter van 1944 werden 98 leidende BNB-militanten gearresteerd.
De Witte Brigade kende de ene aanhoudingsgolf na de andere. Haar leider, Marcel Louette, werd nog in mei aangehouden. Hij overleefde de oorlog. Honderden anderen hadden niet dat geluk. Het Leger van België, dat ondertussen omgedoopt was in ‘Geheim Leger’, had zeer vele verliezen gekend na de infiltratie van de Belgische Abwehr-agent, Prosper De Zitter en zijn vriendin, Annie Giralt. De ontdekking van de ledenlijsten van het ‘Vrijkorps’ had aan honderden de vrijheid gekost. De meesten zouden de oorlog niet overleven. In 1944 gingen de aanhoudingen verder. 'n Paar vermetele acties om aangehouden verzetsstrijders te bevrijden in Gent en Hasselt, gaven aanleiding tot nieuwe arrestaties. In Antwerpen werd de voorzitter van het Coördinatiecomité, Laude, nog op 24 augustus aangehouden en samen met hem nog vele andere kopstukken van het Antwerps verzet.
Na de landing in Normandië waren de sabotagedaden sterk toegenomen, vooral op de spoorwegen. Volgens een SD-rapport van 15 juni 1944 lag het zwaartepunt vooral in Luik, Dinant, Charleroi, Ath en Bergen. In juli namen ze nog toe, evenals de aanslagen op leden van de Wehrmacht en de collaboratiegroepen. Het was ook in de laatste weken van de bezetting dat zich de ergste drama's voordeden, Meensel-Kiezegem en Courcelles. Het ging telkens om reacties op aanslagen van de partizanen. In Meensel-Kiezegem lieten 65 mensen het leven als vergelding voor de dood van 'n Vlaamse Wachter. In Courcelles moesten 27 personen boeten voor 'n schietpartij die het leven kostte aan de rexistische burgemeester van Charleroi, zijn vrouw en zoon.
Rexistische commando's en het Veiligheidskorps van Verbelen vochten in die periode vóór de bevrijding een ware burgeroorlog uit met het verzet. Het waren niet alleen het Geheim Leger en de Partizanen, die geviseerd werden, ook kleinere bewegingen als ‘Les Insoumis’ en ‘OMBR’ werden niet gespaard. Jungclaus, de opvolger van von Falkenhausen moedigde de weerwraakactie van de collaboratie nog aan.
Tot het bittere einde stuurde het bezettingsbestuur gevangenen naar Duitse kampen en gevangenissen. Op 30 augustus 1944 vertrok er nog 'n konvooi. De laatste trein naar de concentratiekampen vertrok wel, maar geraakte niet verder dan Muizen. Dit was slechts mogelijk dankzij alle denkbare vertragingsacties van de spoormannen. Door de tussenkomst van het Rode Kruis werden de gevangenen uiteindelijk vrijgelaten, net vóór de komst van de Britse troepen.
| |
Het uur van de vrijheid
Op 2 september 1944 was het zover. Amerikaanse troepen bereikten de Belgische grens; de Engelsen op 3 september. Brussel werd nog op 3 september bevrijd en Antwerpen de volgende dag. Het was van het grootste belang dat de Antwerpse haven onbeschadigd in geallieerde handen zou vallen. Met het oog daarop had het Coördinatiecomité van het Antwerps verzet, onder leiding van Kolonel Laude al gedurende maanden de nodige schikkingen getroffen. Dit gebeurde in overleg met de Engelsen en de Belgische diensten in Groot-Brittannië. Die hadden hiervoor trouwens Philippe de Liederkerke gestuurd. Hij was niet de enige. Er werden nog twee Britse agenten gestuurd, de gebroeders Waddington. Wilfred Waddington stond dagelijks in contact met Londen. Soms zond hij drie uur na elkaar uit, wat enorme risico's inhield. Waddingtons boodschappen hielden niet alleen verband met Antwerpen, maar de haven was in elk geval van primordiaal belang.
In de laatste dagen van augustus hadden luitenant Reniers (Geheim Leger), de operationele chef voor de haven, die ondertussen ook Laude opgevolgd was, en Eugène Colson (NKB) de laatste voorbereidende acties doen uitvoeren. Die behelsden vooral sabotagedaden om de vernielingen van de haveninstallaties te voorkomen.
In de avond van de 3de september was de 11de pantserdivisie van de jonge generaal-majoor Roberts al in de omgeving van Aalst. Een deel van de troepen had toen al de weg Brussel-Antwerpen in Wolvertem bereikt. Op dat ogenblik
| |
| |
1
2
3
4
5
6
(1) De bombardementen van Leuven op 10 mei 1944
(2-4) De bevrijding van Leuven. Een totale verrassing voor het plaatselijk verzet
(5-6) Aanhouding van collaborateurs in Mechelen (5) en Leuven (6)
| |
| |
hadden Roberts' soldaten nog geen verzetsmensen ontmoet. Dit gebeurde dan toch in de morgen van 4 september. Net vóór de bruggen van Boom, in Breendonk, werd één van de tanks van het 3de Royal Tanks Regiment van luitenant-kolonel David Silvertop opgehouden door een eenzame burger, die nadien de Belgische genieofficier en ingenieur Robert Vekemans bleek te zijn. Vekemans was een beroepsofficier die in 1940 de nodige ervaring opgedaan had bij het opblazen van bruggen. Tijdens de bezetting werkte hij bij Bruggen en Wegen in Antwerpen. Hij had ook voor de inlichtingsdienst Alex gewerkt en had nauwe contacten met Reniers. Geïnspireerd door zijn rijke ervaring en kennis, was hij ervan overtuigd dat de Engelse troepen logischerwijze via Boom moesten komen. Vandaar dat hij zich op het kruispunt vóór Boom opgesteld had en de Britse tanks langs een minder opvallende weg (via de Van Enschodtbrug) wilde omleiden.
De geallieerden hadden in het verleden al nare ervaringen opgedaan met burgers die hen maar wat op de mouw wilden spellen of hen een of ander gehucht-zonder-strategische waarde wilden doen bevrijden. Het was dus niet hun gewoonte om voor de eerste de beste onopvallende toeschouwer te stoppen. De eerste twee tanks reden gewoon door. Gelukkig was de Welshman Gibson Stubbs een andere mening toegedaan. Luitenant Stubbs ('s avonds was hij al kapitein) vertraagde en bracht zijn commandant, majoor Dunlop, op de hoogte. Vekemans snelde naar Dunlops tank en raadde hem aan de Antwerpse steenweg te verlaten en rechts af te slaan, zodat hij via een kleine brug, de Van Enschodtbrug, de Rupel kon oversteken. Luitenant Vekemans voorzag immers dat de Duitsers bij het zien van de geallieerde tanks de grote brug van Boom zouden opblazen. De Van Enschodtbrug was eveneens ondermijnd, maar gelukkig hadden de Duitsers (slecht) Belgisch materiaal gebruikt, zodat het doorknippen van de lonten eigenlijk overbodig was. Toch werden ze doorgeknipt en na de oorlog is er 'n hele discussie ontstaan over wie wat heeft gedaan. In elk geval is iedereen formeel, zowel de Engelsen als de historici en de meeste verzetslieden, dat het Vekemans was die de Engelse tanks veilig Boom binnenloodste, waardoor zij de nodige tijd wonnen om bij verrassing Antwerpen in te nemen. De Duitsers waren zo verwonderd over de snelheid van de Britten, dat ze hun plan om de haveninstallaties te vernietigen niet meer konden uitvoeren.
In Boom had zich nog 'n andere verzetsman bij de Engelsen gemeld, namelijk de Antwerpse OF-leider Edouard Pilaet, een man van het eerste uur. Pilaet was driemaal aangehouden geweest en ten slotte ter dood veroordeeld. Kort vóór de bevrijding was hij uit zijn gevangenis in Noord-Frankrijk ontsnapt en door Willy Calewaert in contact gebracht met het Coördinatiecomité. Van Pilaet en Vekemans kreeg Silvertop voldoende informatie over de verdediging van Antwerpen. Een deel van de tankcolonne sloeg onmiddellijk de richting van de haven in, terwijl de rest, samen met de infanteriebrigade naar het stadspark trok. Daar kwam het nog tot hevige gevechten die 'n paar uur duurden. Even over 20 uur kon OF-leider Pilaet, de Duitse bevelhebber, generaal Stolberg, ervan overtuigen zich over te geven. Stolberg stelde wel als voorwaarde dat hij en zijn manschappen als krijgsgevangenen zouden behandeld worden. De schrik voor het verzet zat er bij alle Duitsers trouwens flink in. Zij vreesden dat nu het uur der vergelding gekomen was en dat zij de rekening gepresenteerd zouden krijgen voor de onmenselijke behandeling die zij op gevangengenomen verzetsstrijders hadden toegepast. Jaren na de oorlog bleef Stolberg Pilaet erkentelijk voor de manier waarop hij bij zijn gevangenneming behandeld werd. Wel had Pilaet het even moeilijk toen de ‘omstaanders’ er achterkwamen dat er zich onder de Duitse troepen ook leden van de Vlaamse Wacht bevonden. Die werden door het verzet op het nippertje van een lynchpartij gered. Dergelijke voorvallen waren schering en inslag tijdens de chaotische bevrijdingsdagen. De dolgeworden bevolking was moeilijk onder controle te houden. Het verzet had zijn handen vol met de bevrijdingsgevechten en de bewaking van
gevangengenomen Duitsers en collaborateurs.
De Engelse tanks die naar de haven optrokken moesten zich moeizaam 'n weg banen tussen de losgelaten menigte. Zoals de Britse infanteriemajoor Bell het drie jaar later formuleerde in zijn boek ‘From the Beaches to the Baltic’ bood iedereen zich aan als gids: ‘Met de grootste moeite konden wij ons opnieuw in beweging
| |
| |
zetten en baanden ons 'n weg naar de Schelde. Jammer genoeg verloren wij het contact met de tanks’. In de haven kwamen de troepen in contact met de koopvaardijofficier, Eugène Colson, bijgenaamd ‘Kapitein Harry’ (zoals men hem nu nog noemt). Colson had van Reniers het bevel gekregen over de verzetsgroepen in de haven. Zijn groepering, de NKB, was toen nog niet officieel erkend. De meeste mannen van Colson waren dokwerkers en leden van de havendiensten. Zij voelden zich in deze doolhof van dokken en sluizen als een vis in het water. Colsons troepen stonden de Engelsen bij in de bewaking van de vitale punten in de haven. Maandenlang hadden zij zich op hun anti-destructietaken voorbereid. Ze wisten waar de explosieven zich bevonden om de kaaimuren op te blazen, waardoor de hele haven voor lange tijd onbruikbaar zou zijn voor de geallieerde legers. Dankzij de groep van Colson viel de enorm belangrijke Kruisschanssluis op 6 september onbeschadigd in geallieerde handen. De Engelsen konden de steun van het verzet goed gebruiken. Door hun snelle opmars konden hun bevoorradingscolonnes niet volgen en hadden ze onvoldoende infanterie. Voor verkennings- en bewakingsopdrachten maakten ze dankbaar gebruik van de steun van het verzet. Door hun uitstekende kennis van de haven maakten de verzetslui hun gebrek aan militaire ervaring ruimschoots goed. Colson trachtte de Engelse officieren ervan te overtuigen Merksem zo vlug mogelijk in te nemen. De bruggen over het Albertkanaal waren toen nog open. Het antwoord was afwijzend. Zij hadden immers geen instructies gekregen. Meer dan veertig jaar later zou hun bevelhebber, generaal-majoor Roberts toegeven dat het wellicht de zwaarste fout was die hij in de hele campagne gemaakt had door niet
onmiddellijk door te stoten naar Merksem. ‘Had ik de volksmassa's getrotseerd en zelf 'n kijkje genomen in de stad, dan zou ik de ernst van de situatie vastgesteld hebben’, schreef Roberts later in zijn memoires. De gevechten rond Merksem zouden nog weken aanslepen en zowel bij het verzet als bij de Canadezen vele slachtoffers eisen. Op 9 september hadden de Duitsers er zich al schuldig gemaakt aan een bloedbad. In de elektriciteitscentrale van Merksem hadden ze 21 werknemers in koelen bloede afgemaakt. De meeste slachtoffers hadden niets met het verzet te maken.
In de gevechten om Antwerpen zijn er zeker fouten gemaakt. De verzetsmensen waren zo uitgelaten na die drukkende bezettingsjaren, dat ze, onervaren en onvoldoende voorbereid, heel dikwijls te veel risico's namen. Bij de gevechten in Merksem zijn er daardoor vele onnodige slachtoffers gevallen. Hun grootste bijdrage aan de geallieerde zaak bestond erin de geallieerden te informeren en wegwijs te maken in de haven. Het klinkt haast ongelooflijk dat de Britse troepen zo weinig informatie bezaten over de haven van Antwerpen. Ondanks de efficiënte werking van de Belgische inlichtingsdienst en de Britse agenten die door de Intelligence Service en SOE waren gestuurd, beschikten de Engelse legers niet over de nodige gegevens. Nochtans was, kort voor de bevrijding, in Londen het ‘Basic handbook of Belgium and Luxemburg’ tot stand gekomen. Blijkbaar heeft men niet meer de tijd gevonden om het onder de troepen te verspreiden. Het was immers pas op het laatste moment dat men precies wist welke divisie naar Antwerpen zou oprukken.
Ook na Merksem werd er in het havengebied nog gevochten. Daarbij sneuvelden verscheidene leden van het studentenbataljon van de NKB. Colson trok met zijn verzetsgroep zelfs naar het Nederlandse Goes maar werd door de regering teruggeroepen. Het was immers in die periode dat volop werk werd gemaakt van de ontwapening van het verzet.
De vrijwaring van de Antwerpse haven is ongetwijfeld één van de grootste bijdragen geweest van het Antwerpse verzet. Was het leger van Roberts wat later in de haven aangekomen, dan had de strijd nog maanden geduurd en zou de haven voor lange tijd onbruikbaar geweest zijn, zowel voor de geallieerde legers als voor de Belgische economie. Nochtans was dit niet voldoende. Zolang de Scheldemonding niet bevrijd was, konden de schepen Antwerpen niet binnenvaren. De geallieerden verloren nog 700 officieren en 12.000 soldaten vóór het zover kwam.
Vóór het eerste schip de haven van Antwerpen binnenvoer, op 26 november 1944, werden nog zware gevechten geleverd in de ‘zak van Breskens’. Op 12 september 1944 vielen Brugge en Zeebrugge in handen van de Canadezen. Het verzet had gedurende weken de haven van
| |
| |
1
2
(1) Oproep van het OF bij de bevrijding>
(2) Commandant Colson (NKB) speelde een grote rol in de vrijwaring van de haven van Antwerpen
(3) Het verzet bij de bevrijding van Antwerpen
(4) De Belgische regering bij haar aankomst in Evere op 8 september 1944
(5-7) De bevrijding van Knokke begin november 1944
3
4
5
6
7
| |
| |
1
2
3
4
5
6
7
8
(1+2) Leden van het verzet bij de bevrijding van het Antwerps havengebied en de Kempen
(3-4) OF-betoging tegen de ontwapening van het verzet op 25 november 1944
(5) Meeting na afloop van de betoging. Minister Demany (tweede links) en zijn kabinetschef, Aloïs Gerlo (eerste van links)
(6) Betoging tegen de regering Pierlot in de herfst van 1944
(7) Demany, de onbetwiste leider van het verzet, onmiddellijk na de bevrijding
(8) Bij de verkiezingen van 1946 waren de grote overwinnaars de KP en de CVP. De ‘verzetspartij’ UDB kwam niet van de grond.
| |
| |
Zeebrugge bewaakt, zonder wapens...
De bevrijding van Knokke-Heist was van het grootste belang voor de vrijmaking van de Schelde en van de Antwerpse haven. Gedurende twee maanden hebben de Canadese troepen Knokke belegerd. Het verzet bevond er zich in een heel speciale situatie. De stad bleef tot begin november in handen van de Duitsers, maar het verzet had intussen al Duitse krijgsgevangenen gemaakt. Meestal ging het om Polen die het Duits uniform hadden aangetrokken om aan gevangenschap te ontkomen. Ze waren dan ook niet erg gemotiveerd om verder te vechten. De krijgsgevangenen werden door de verzetsgroeperingen ondergebracht bij de burgerbevolking. 'n Paar straten verder zaten er nog Duitse bezettingstroepen. Intussen werden er haast elke nacht sabotages uitgevoerd.
Belangrijker nog waren de inlichtingen die aan de Canadese troepen doorgespeeld werden. Door de goede samenwerking met het verzet, slaagden de Canadezen er op 1 november in het centrum van Knokke te veroveren. Op 2 november was gans Knokke bevrijd en op 3 november volgde Heist.
De meeste Belgische steden werden zonder slag of stoot op de vijand veroverd. Antwerpen, Luik en Gent waren daarop een uitzondering. In Luik heeft het verzet een grote rol gespeeld bij de bevrijding van de stad en ... de vrijwaring van de FN-fabrieken.
In Gent werd enigszins afgeweken van het bekende scenario. In de morgen van 6 september bereikten de Duitse en Engelse bevelhebbers een akkoord, waarbij de Duitsers de stad zouden verlaten om zich terug te trekken achter de Verbindingsvaart, het Zeekanaal en de Brugse Vaart. Op 4 september hadden de Duitsers de Leopoldskazerne al ontruimd, maar ze hadden nog andere plaatsen van de stad in handen.
Aan de Leopoldskazerne kwam het nog tot een hevig vuurgevecht tussen het verzet en de voorbijtrekkende Duitse troepen die in de kazerne wilden overnachten. Aan de Verbindingsvaart deed zich op 6 september een bloedig drama voor, waarbij onervarenheid het leven kostte aan 11 verzetsmensen, die op eigen houtje een brug trachtten te veroveren.
Bij gevechten met terugtrekkende Duitsers zijn meerdere slachtoffers gevallen. In Waregem b.v. was men al volop de bevrijding aan het vieren, toen leden van het Geheim Leger nog op 'n Duitse patrouille botsten. Zes verzetsmensen lieten daarbij het leven.
Het was ook in de septemberdagen dat de ‘mannen van het laatste uur’ plots hun verzetssympathieën ontdekten. Sommigen onder hen zouden nog bij de bevrijdingsgevechten het leven laten. 'n Groot gedeelte was evenwel nog erg jong en kon in volle bezetting weinig efficiënt werk doen voor het verzet. Anderen hebben wellicht op het laatste ogenblik op het juiste paard gewed, of ze wilden zich ‘wit wassen’... In elk geval hebben de erkenningscommissies slechts weinig ‘septemberweerstanders’ erkend, tenzij ze bewijzen konden voorleggen van vroegere activiteiten.
In november 1944 ontstonden er wrijvingen tussen de regering en het verzet naar aanleiding van de plannen van de regering om het verzet te ontwapenen. Na het beëindigen van de vijandelijkheden zagen noch de regering, noch de geallieerden het nut in van groepen gewapende burgers. De verzetsstrijders die wilden dienst nemen bij het leger, konden dat. En velen deden het. Bepaalde groepen, zoals de Partizanen wilden dit alleen doen, als ze in hun geheel ingelijfd werden. Daarop kon de regering evenwel niet ingaan.
Begin november 1944 begon de geallieerde bevelhebber in ons land, generaal Erskine, zijn geduld te verliezen. Hij vond dat er van de ontwapeningsplannen van de regering niets in huis kwam. Toen de regering dan toch die beslissing nam, verlieten de communistische ministers de regering en op 25 november 1944 organiseerde het OF een woelige betoging in de Wetstraat. Toen de manifestanten de weg naar de neutrale zone rond het parlement insloegen, begon de rijkswacht op de betogers te vuren. Er vielen vrij veel gekwetsten, maar in de daaropvolgende dagen bereikten Erskine en Demany toch een akkoord. 'n Paar dagen later deed zich evenwel nog 'n incident voor met Henegouwse partizanen die naar Brussel trokken en onderweg door de rijkswacht ontwapend werden. Later is gebleken dat ze eigenlijk van plan waren hun wapens in Brussel in te leveren.
Al die gebeurtenissen speelden zich af op het ogenblik dat de geallieerden zich voorbereidden op het beslissend offensief tegen Duitsland. Drie weken later barstte trouwens het Arden- | |
| |
nen-offensief los. Het is begrijpelijk dat de Engelsen en de Amerikanen (en ook de Sovjets) niets voelden voor rellen en stakingen achter de frontlijn op een zo cruciaal moment. Het was ook in die periode dat de Britten betrokken raakten in de Griekse burgeroorlog.
In die atmosfeer lichtte Winston Churchill het Britse Lagerhuis in over wat hij een ‘communistische poging tot staatsgreep’ in België noemde. Zijn uitbarsting steunde alleen op de incidenten in november en er werden nooit tastbare bewijzen op tafel gelegd. De Engelse historicus Warner heeft in 1978 trouwens de hele versie over de staatsgreep tot haar ware proporties herleid. Wat wel 'n rol gespeeld heeft in de ‘novembercrisis’, was de ontevredenheid over 'n aantal onaangename sociale maatregelen van de regering Pierlot en meer nog het gevoel van onderwaardering dat in bredere verzetsmiddens heerste. Op de betoging van 25 november waren trouwens ook vele niet-communisten en leden van andere verzetsgroepen buiten het OF en de Partizanen aanwezig. De communisten en de OF-leiding waren niet de enigen die vonden dat hun verzetswerk niet geapprecieerd werd. Zij hadden de indruk dat de overheid hen alleen wilde gebruiken voor het ‘vuile’ werk, voornamelijk het arresteren en bewaken van politieke gevangenen. Het is overwegend door dit ‘delicate’ werk dat het verzet in zijn geheel na de oorlog sterk aangevallen werd.
Tijdens de woelige septemberdagen stonden ongetwijfeld heel wat verzetsmensen op de eerste rij bij het aftuigen van echte of vermeende incivieken. In gevangenissen en interneringskampen, zoals Breendonk II, Lokeren, Leuven, Gent en Hasselt, waren ook verzetsmensen betrokken bij de mishandeling van gevangenen, naast rijkswachters, politieagenten, cipiers en geallieerde militairen. Vele anderen keken zonder twijfel onverschillig toe, durfden de wantoestanden niet aanklagen of vonden dat het eigenlijk niets was in vergelijking met de gruwelen van de nazi-bezetting. Indien de ontdekking van de nazi-kampen eerder was gebeurd, was de volkswoede wellicht niet in te dijken geweest.
In elk geval hebben toch ook mensen uit het verzet geprotesteerd tegen de buitensporigheden van de bevrijdingsdagen. Antwerpse verzetslieden hebben na 'n paar dagen de dierentuin ontruimd en de verdachten overgebracht naar gevangenissen. Nu, 45 jaar later, beweren de verzetsleiders dat het echte verzet zich niet tot dergelijke feiten heeft geleend en dat vele verzetsstrijders toen deelnamen aan de bevrijding van de haven van Antwerpen en ze geen tijd hadden voor baldadigheden.
In het algemeen hebben de verzetsbewegingen aangedrongen op een rechtvaardige, maar strenge bestraffing van de collaboratie en hebben ze hun leden gevraagd niet aan ‘zelfrecht’ te doen.
Na de bevrijding kwamen de naweeën van de bezetting. Duizenden verzetsmensen bevonden zich nog in Duitse concentratiekampen en strafgevangenissen. 14.000 onder hen kwamen in ellendige omstandigheden om het leven. Duizenden anderen waren gebroken voor het leven. Meer dan 1000 waren in eigen land gefusilleerd. De eerste aanhoudingen gebeurden al in de zomer van 1940, nog vóór er sprake was van gewapend verzet en de eerste executies dateren van 1941, lang voor de eerste aanslagen van de partizanen.
Van de droom van 'n nieuwe maatschappij, kwam weinig in huis. Haast alle groepen hadden tijdens de bezetting grootse plannen gesmeed, maar daarbij bleef het. De politieke machtsverhoudingen van vroeger werden grotendeels hersteld. Nieuwkomers kregen geen kans. De ‘verzetspartij’ UDB was een doodgeboren kind en de KP takelde snel af.
De solidariteit van de harde bezettingstijd werd zwaar verstoord door de Koude Oorlog en de koningskwestie.
Ondanks de enorme offers die het heeft gebracht, kon het verzet niet altijd rekenen op de waardering waarop het meende recht te hebben. De verzetslieden van het eerste uur konden niet beletten dat de reputatie van het verzet soms flinke deuken kreeg door spijtige gebeurtenissen vóór en na de dolle bevrijdingsdagen.
| |
| |
| |
| |
1
2
3
4
5
6
7
(1-2) In de motivatie van vele verzetsmensen speelden diverse beweegredenen mee, onder andere de herinnering aan de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog (Leuven, 1914).
(3) Ook het anti-fascisme bracht velen bij het verzet: betogingen in de jaren dertig van ULB-studenten tegen de Japanse aanval op China.
(4-6) Ludieke uitingen van verzet. Let wel: het kalf is zo geboren en zat 'n tijd ondergedoken...
(7) De Duitse kampen, het einde voor vele tegenstanders van Nazi-Duitsland
|
|