Prikkel-idyllen. Deel 2
(1927)–Cornelis Veth– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[Gids voor Padvinders]Op zekeren dag ontving het hoofdbestuur der Ned. P.V. Organisatie dit telegram: ‘Zend zes pv zes mg goede daden k city instructies aankomst teddy. Een voldoend bedrag werd tevens overgemaakt tot dekking der kosten. Het hoofdbestuur wees dadelijk den troepleider Jhr. v. G. voor deze taak aan. Hij bracht het benoodigde getal padvinders en meisjes-gezellen bijeen, bereid om de groote vacantie te wijden aan de door het telegram in uitzicht gestelde goede daden. Wij sparen u de beschrijving der reis. Te K...-city werd het gezelschap ontvangen door een deputatie Indiaansche P.V. die Mr. Teddy (zelf door drukke werkzaamheden verhinderd) vertegenwoordigden. De Oude Rot, opperhoofd van de Hurons (fatsoenlijk slag Roodhuiden) sprak de onzen toe op een wijze, die aan- | |
[pagina 2]
| |
toonde, hoe ver de beleefdheid zich bij zijn ras uitstrekt: ‘P.V.! Wij professionals roepen jullie een hartelijk welkom in de wildernis toe! Wij zijn hier niet vergeten hoe kranig jullie onze oude vijanden, de Spanjaarden hebt geklopt! Voor dat mooie werk komt jullie natie een pluim toe. Wij hopen dat je hier het record van de padvinderij zult verbeteren en garandeeren je fair play! Leve de Hollandsche P.V.! Hiep, hiep, hoera!’ Gelukkig had de leider een altijd passend antwoord ingestudeerd: ‘Ghugh!Ga naar voetnoot1) De Wacondah zelf blies door den wijzen mond van het opperhoofd! De blanke mannen uit de steenen dorpen groeten hunne roode broeders zeer! Wij hebben slechts één enkele tong en één enkel hart! Dat het opperhoofd ons goede daden toone, wij zullen ze verrichten! Ghugh!’ Over het algemeen ontvingen de Hurons de onzen hartelijk, alleen het tuchtelooze deel der straatjeugd bewees tot een niet zeer beschaafd volk te behooren. Het drong op tegen de vreemden en scheen ze van top tot teen te willen bekijken. Soms kwam het zelfs tot jouwen en steenen gooien! Een paar flinke Clabaxmerissos (dienders) wisten spoedig de orde te herstellen. Merkwaardigheden waren in het dorp niet veel te bezichtigen. Alleen de ‘Laatsten der Azteeken’ (opgezet) konden daartoe worden gerekend. Voor de inkwartiering van ons troepje was met de grootste voorkomendheid gezorgd. De brave gastheeren wisten, dat voor ware P.V. niets aangenamer is dan in de open lucht te slapen en men had dus daartoe alle mogelijke gelegenheid verschaft. De | |
[pagina 3]
| |
M.G. werden toevertrouwd aan de moederlijke zorgen en de gastvrije wigwam van de squaw Tukketukketokkloek, een gezellige schommel, weduwe van den beëedigden dorpstatoueur. Het ontbijt was eenvoudig, maar degelijk, al vonden sommigen het gerookte bisonvleesch wat taai. Na afloop werd een marsch gemaakt, waarna men in vereerend gezelschap van enkele opperhoofden het noenmaal gebruikte. De laatsten der Azteeken.
Hierbij deed zich een incident voor. De echte schildpadsoep (mock-turtlesoep is in deze streken een onbekende lekkernij) werd gevolgd door inktvisch met maguey-saus, een scherpe kost, waarvan meer dan één der gasten kriebelhoest kreeg, en op den rug geklopt moest worden - of zijn tong brandde. De opperhoofden verdroegen deze stoornissen met geduld. Tot overmaat van ramp echter kreeg een kleine P.V. die om gauw | |
[pagina 4]
| |
met den pikanten vleeschschotel (otterlever met Mexicaansche-pepersaus, een tractatie voor liefhebbers, maar die men moet leeren eten) klaar te zijn, te vlug at, den hik! Volgens de Indianen een slecht voorteeken, dat door tooverspreuken bezworen moet worden. Toen nu de kleine vent niets van dien aard liet volgen, fronsten
De M.G. in goede handen.
zij de wenkbrauwen, ja één Sagamore, de trotsche Ikbenik, nam een vijandige houding aan! Daar schoot den jongen op eens het rijmpje te binnen, dat hij thuis in zoo'n geval opzei en waarbij hij wel baat vond. Dat zou hij nu ook eens probeeren: Hikkesprikke sprouw
'k Geef den hik aan jou!
'k Geef den hik aan een ander man,
Die den hik verdragen kan.
| |
[pagina 5]
| |
De hoofdlieden knikten elkaar deftig toe, hun barsche trekken ontspanden zich, en Ikbenik sprak met een plechtige buiging: ‘Dat de tooverspreuk van het blanke broedertje den Wacondah verzoene! Het gevogelte kan worden opgediend’. Toen het maal was afgeloopen, kwamen jongens en meisjes van den stam door zang en dans het gezelschap vermaken. Wij kunnen het geheele programma niet beschrijven,Ikbenik.
maar het meest karakteristieke nummer was de begrafenis-dans, waarbij de deelnemers zich plat op den grond laten vallen, nu voor-, dan achterover. Men staat onmiddelijk weer op, zonder de handen te gebruiken, draait dan driemaal op zijn grooten teen in het rond en zingt (sterk door den neus): O wei, o wei!
Heden ik,
Maak je niet dik,
Maak je niet blij,
Morgen gij.
O wei, o wei!
| |
[pagina 6]
| |
De leider der P.V. achtte het nu niet meer dan gepast, dat ook de gasten het hunne tot de feestvreugde bijdroegen. Het bleek echter moeilijk een zang- en dansspel te vinden dat alle P.V. en M.G. kenden. Daar kwam één der meisjes op het denkbeeld met het bij de anderen natuurlijk overbekende Schreib mit, nach, nächst, nebst, samt,
Bei, seit, von, zu, zuwider,
Entgegen, auszer, aus.
Stets mit dem Dativ nieder!
op de wijs van Speenhoff's Rotterdamsch schutterlied, ‘en als de generaal’, de polka te verlevendigen. De bijval was groot. Toen galop, een herinnering aan de wiskundeles: ‘Zeven zijden spek is drieëneenhallef varken
Drie en een hallef varken is zeven zijden spek’.
Onze vrienden zagen zich voor hun moeite rijkelijk beloond, toen de Sagamores hun waardeering toonden door als één man dit versje, dat bijzonder in den smaak viel, na te neuriën, daarbij met het aangeboren maatgevoel der Indianen in de handen klappend.
Tevergeefs trachtte de leider van den voorkomenden, maar zwijgzamen Ouden Rot bijzonderheden te vernemen omtrent de goede daden die van de P.V. werden verwacht. ‘De Sagamore gehoorzaamt het blanke opperopperhoofd met de groote tanden’Ga naar voetnoot1) sprak de Huron, ‘Het blanke opperopperhoofd verzoekt zijn jonge vrienden | |
[pagina 7]
| |
zich te begeven in N.W. richting, over de grens tusschen Sioux en Raven, (die honden!) Op de kruin van een heuvel die het Sagomeer overziet, wacht de jager Goedgemutst’. De Oude Rot was vol lof over het kranige optreden der onzen. Hij beval den leider echter aan, hebbelijkhedenAfscheid van de Hurons.
als snurken in den slaap, niezen en kuchen, streng tegen te gaan, want in de wildernis hebben de boomen oogen en de bladeren ooren. Hij gaf zelfs in overweging, alwie zich op verkenning daaraan bezondigden, af te maken. Verder bleek hij sterk tegen de deelname van vrouwspersonen (vooral wanneer deze | |
[pagina 8]
| |
jong en lacherig zijn) aan elke onderneming van gewicht. Hij drong er in alle geval op aan, dat de M.G. haar voor oerwouden onpraktische jurken zouden vervangen door een travesti, zooals in deze streken gewoonte is. Aldus geschiedde. Den volgenden nacht sloop men na afscheid van de Hurons te hebben genomenGa naar voetnoot1), met opgewekten zin door woud en veld, over berg en dal. De leider zond tegen zonsopgang twee jongens uit ter verkenning. De P.V. hadden de aardige gewoonte bijnamen te geven van de Indianen overgenomen. Dus werden deze beiden toegesproken als Secuur-Broekje en Wildebras. Deze namen gaven ook beter dan Pieter van Son en Henri de Boer hun eigenschappen weer. Zoo is het duidelijk dat Sec.-Br. als verkenner veel meer waard was dan zijn kameraad, die moed en kwiekheid genoeg bezat, maar al spoedig een haas begon na te hollen, die hem heelemaal uit den koers bracht. Toen Wildebras het beestje gemist had, ging de eenzaamheid hem vervelen. Hij wist nu zoowaar niets verstandigers te doen dan luidkeels het Vlaggelied aan te heffen! Daar werd hij plotseling door een hand, die uit den grond scheen te komen, bij de kuit gegrepen en naar beneden getrokken!Ga naar voetnoot2) Wij verlaten den onbruikbaren verkenner en willen eens zien wat Sec.-Br. uitvoert. Deze P.V. sloop gebukt langs de heuvelen, zorg dragende beneden den wind te blijven en op geen dorre takjes te trappen. Langs een beek slingerden zich sporen van bloote platvoeten, om één waarvan blijkbaar een doek gebonden was. De vorm | |
[pagina 9]
| |
der sporen wees er echter op dat de eigenaar ééns elegant schoeisel had gedragen. De onregelmatigheid deed vermoeden dat hij misbruik maakte van sterken drank, een gevolgtrekking die zich door een onmiskenbare lucht van slechte whiskey bevestigd zag! Plotseling stond onze P.V. stil. Het spoor en deDe zanger op den heuvel.
whiskeylucht wezen eendrachtig den weg naar een met rotscactus begroeiden heuvel, vanwaar een eentonige, zware, schorre stem werd vernomen, die begeleid door een hem onbekend instrument een liedje zong. Sec.-Br. stelde zich verdekt op, en keek voorzichtig om een hoek. De wind was naar hem toe, hetgeen hem het luisteren | |
[pagina 10]
| |
vergemakkelijkte, al was het onaangenaam voor het reukorgaan. Op den heuvel zat een haveloos man. Hij had een leege flesch in de hand, die hij als een mandoline betokkelde. Naast hem stond een half leege, die hij na ieder couplet aansprak. Dikke tranen rolden over zijn wangen, terwijl hij galmde: Kom Siou, kom eens uit je tent!
Tsa-sa!
Of ben je in 't geheel geen vent?
Tsa-sa!
Maar jij verraadt voor ééne centGa naar voetnoot1)
- 't Is iederen Indiaan bekend -
Je patria tsa-sa! sa-sa!
Je patria sa-sa!
Je grootvaâr was al een schavuit!
Chi-hi!
Je vaâr verkocht zijn eigen bruid
Chi-hi!
En haalde minne streken uit.
Maar jij bent nog de ergste guit
Van de famihili chi-hi!
Van de famihi-li!
Je ziet van angst en schrik al vaal!
Poeh oeh!
Nu ga je zeker aan den haal?
Poeh oeh!
We pakken jullie allemaal,
En binden je aan den martelpaal
Als een filou poeh-oeh-oeh-oeh!
Als een filou-oeh-oeh!
| |
[pagina 11]
| |
Hiermede scheen dit tartende lied uit te zijn, maar nu draaide de zanger zich om, en zong het zoowaar opnieuw, in tegenovergestelde richting, voor Siou, Raafje in de plaats stellend! De bedoeling was maar al te duidelijk: Dit schamper lied moest dienst doen om de buurstammen, de Sioux en de Raven tegen elkander op te hitsen! Onze P.V. kon niet langer werkeloos toezien. Hij sprong tevoorschijn en greep den zanger beet, juist toen deze de flesch voor de zooveelste maal aan den mond zette. ‘Schaamt gij u niet?’ riep de knaap. ‘Moet er oorlog komen?’ Zijn nieuwe bekende barstte in tranen uit en sprak: Ach jongeheer, de Sioux en de Raven
Hebben den strijdbijl al opgegraven.
Maar vlei u neder en luister goed,
Verexcuseer mijn tranenvloed!
Wij zullen zijn rijmelarij verder in zakelijk proza weergeven. Sedert geruimen tijd leefden de Sioux en de Raven in vrede. Men hield wel niet van elkaar, men had wel grieven, maar tot een oorlog was het al dertig jaren niet gekomen. Doch nu gebeurde er iets, dat de bewoner van beschaafde landen zeker moeilijk zal kunnen gelooven! Er had zich in die streken een blanke gevestigd, zekere Mr. Neggy. Deze was een gewetenloos handelaar in menschen-haar. De Grand-Hair-Trust, waarvan hij de oprichter was, leverde haar in alle kleuren en soorten aan Europeesche pruikenmakers. Mr. Neggy ontzag zich niet, kinderen te rooven, waar hij kon en ter wille | |
[pagina 12]
| |
van hun haar, bij zich te houden in een kamp of kweekGa naar voetnoot1). Ook kwam hij op het denkbeeld scalpen op te koopen, hetgeen nog veiliger was. Toch bleek het hem dat het scalpeeren in de 20ste eeuw niet meer is wat het geweest is. De wijze waarop de hebzuchtige man daarin
Het kamp der G.H.T.
verandering wilde brengen, zal den beschaafden lezer zeker ongelooflijk voorkomen! Hij besloot de Sioux en de Raven tot een oorlog aan te zetten! Zoo had hij o.a. een welmeenend coupletzanger, door misbruik te maken van diens zwakheid en gaven, tot het vervaardigen en | |
[pagina 13]
| |
zingen weten te brengen van dit lied, dat maar al te geschikt was om de smeulende vijandschap der Indianenstammen aan te wakkeren. Bas Lustse (want zoo heette hij) had in de oude wereld betere dagen gekend. Zijn ‘Heb jij een hoedje op?’ was op ieders lippen en werd zelfs in het idioom van Zoeloeland vertaaldGa naar voetnoot1). Maar geen van zijn volgende liedjes mocht op een dergelijke populariteit bogen, en na het fortuin dat ‘Heb jij een hoedje op?’ hem had verschaft, te hebben opgemaakt, werd hij een drankzuchtig zwerveling in het verre westen. De Roodhuiden noemden hem Tuk-op-Teugh. Sec.-Br. liet niet na den zoo diep gezonken man te wijzen op het verderfelijke van zijn drinkgewoonten en op het misdadige der handelingen waartoe hij zich had laten verleiden. Met tranen in de oogen beloofde deze beterschap. Hij deed zelfs om te bewijzen dat het hem ernst was, snel den inhoud van zijn flesch in zijn keelgat verdwijnen en wierp die toen verachtelijk van zich. Daarop gaf hij zijn voornemen te kennen de Sioux en Raven te waarschuwen. Wankelend, hoofdzakelijk van aandoening, begaf hij zich op weg. Onze P.V. ging nu terug naar zijn patrouille en vertelde wat hij gehoord had. De ongerustheid over het lot van Wildebras werd er nu niet minder op. Na allen op het hart te hebben gedrukt, hem bij onraad met rooksignalen te waarschuwen, ging nu de leider zelf op zoek. De zon geleek een groot brandglas, dat al zijn gloed concenteerde op den vilten hoed van den leider. Hoe weinig pap had die W.B. van het padvinden ge- | |
[pagina 14]
| |
geten! Wat een voetspoor! Het scheen niet mogelijk zich zelf meer bloot te geven, en minder kans te hebben iets te ontdekken! Je kon dit spoor geblinddoekt volgen! De leider volgde het, tot hij aan den rand van een geweldigen afgrond kwam. Was de ongelukkige knaapLandschap in Araucanië.
daarin gestortGa naar voetnoot1) Daar trof de kreet: Neggy! zijn oor. Aan de overzij van den afgrond was een jong Indiaansch krijger verschenen! Deze legde aan en schoot! De leider viel bewusteloos neer en rolde naar den uitersten rand.... Toen echter de aanvaller nog een | |
[pagina 15]
| |
blik op den gekwetste wierp, werd zijn roodkoperkleurig gelaat geelkoper van schrik, en zijn lippen stamelden ontzet: ‘Abuis!’
‘Wij noodigen den lezer uit tot een wandeling. Daar de wildernis voor hem echter onbekend terrein is, zijn wij, die door ervaring elk schuilhoekje kennen, gaarne bereid hem tot gids te strekken. Opgepast! Voorzichtigheid is de moeder der veiligheid. De slang, die daar zijn middagdutje doet, waaruit de lezer hem bijna had opgeschrikt, is het hoofd van een familie cobra's, de lichtgeraaktste en giftigste reptielen die de natuurlijke historie heeft geboekt. Het dier dat daar in het Oosten zijn gebrul aanhief, akelig genoeg om het merg in uw ruggegraat te doen stollen, is de jaguar, die blijkbaar geeuwhonger heeft en een prooi zoekt. De schorre, weëe kreet welke daarop een niet onpassend antwoord schijnt, is hoogstwaarschijnlijk afkomstig van den grauwen briluil, of Amerikaanschen ongeluksvogel, bijgenaamd ‘De Doodsklok der Prairieën’, niet onmogelijk echter is het een of ander sein van den Tolteek, één van de bloeddorstigste roode volksstammen, welke dit geluid bedriegelijk weet na te bootsenGa naar voetnoot1). De purperen gloed in het westen, door blauwe wolkjes van onschuldig voorkomen begeleid, wijst op een hevigen boschbrand. Hoort ge dit oorverdoovend getrappel? Het kondigt de nadering aan van een onafzienbare kudde wilde buffels, welke in hun zinnelooze vlucht alles onder hun hoeven verpletteren. Gij moogt waarlijk van geluk spreken, dat de kwaadaardige octopopus of monsterboomspin zooeven | |
[pagina 16]
| |
slechts uw hoed afgriste, hij is in staat met zijn athletische
Op den rand van den afgrond.
vang-armen u den hals om te draaien! Wij gaan bukkend door, onder de doornachtige boomwortels, | |
[pagina 17]
| |
welke ons den weg versperren, springen over huizenhooge velden van buitengewoon stekelige cactussen en vermijden de dichte struiken prikkelende aloès, welke zeer onaangenaam zijn bij aanraking. Let er maar niet op, dat zoo nu en dan een kleinigheid uit de hangende vogelnesten op uw hoofd kletst. Wij zijn hier niet in het salon van uw mama! Jammer, dat wij niet kunnen genieten van het prachtig uitzicht, dat door gindsche dichte haag pijnboomen aan ons oog wordt onttrokken.... Maar hoe wisselvallig hier het climaat is, bewijst de ontzettende cycloon die daar plotseling opkomt en op enkele meters afstand van ons alles vernielt, eeuwenoude eiken met wortel en al uit den grond rukt, de planten mijlen ver wegslingert.... Ons uitzicht is nu meteen vrij gekomen en wij vervolgen dankbaar en vol natuurgenot onzen weg. Maar nu zijn wij wel gedwongen halt te houden. Een smal, steil rotspad loopt eensklaps uit op een peilloozen afgrond. Een man ligt op het uiterste puntje! Het is de leider, dien wij hier na het noodlottige schot van den Siou (gevolg van een misverstand) hebben verlaten. Den romanschrijver treft in deze geen blaam, gelijk de lezer zal willen toegeven. Hij kan niet overal tegelijk zijn!Ga naar voetnoot1) Een tweetal ruiters nadert. De één draagt, met de bevalligheid harer sekse, het costuum van een caballero. Inderdaad bereist een dame de wildernis gewoonlijk in deze vermomming, welke haar niet altijd misstaat. Het is Neggy's dochter Pop, door de Indianen Prat-Op-Pronk genoemd, om haar zucht tot opschik. | |
[pagina 18]
| |
De ander, dien wij niet zonder tegenzin aan den lezer voorstellen, is de Vette Jakhals, het onsympathieke Apachenopperhoofd, commissaris der Grand Hair Trust en handlanger van Neggy. ‘Daar ligt er ééntje!’ zegt deze, met zooveel verbazing als een Roodhuid ooit toont (hetgeen bitter weinig is). ‘Scalpeer hem, en geef hem dan een zetje!’ zegt Pop, ‘zaken zijn zaken’. Dit bevel (geen medemensch, laat staan een vrouw, waardig) schijnt werkelijk te worden uitgevoerd.... Daar klinkt het forsch ‘Hola!’ Een man is als het ware uit de lucht komen vallen, met een onbeschrijflijken glimlach op zijn tweeloops geweer van zwaar kaliber leunend. Deze man is Tuk, voor wiens rooden neus de Roodhuiden een geheimzinnig ontzag koesteren, onbekend als zij zijn met de oorzaak. ‘De oorlog is uit, en de vrede geteekend,
Daar heeft je pipa niet op gerekend’
zegt hij met een stem die uit het graf schijnt te komen!Ga naar voetnoot1) Deze woorden maken een onzettenden indruk. Pop heeft drie rillingen, zóó hevig, dat haar paard, alsmede het rotsblok waarop het staat, driemaal van een hevigen schok worden doorhuiverd, zoodat haar roode metgezel aan een aardbeving denkt en zichzelf verschrikt bij den kraag pakt. Pop en haar woeste makker geven hun paarden de sporen en laten ze half draven, half glijden langs een rotspad zóó steil, dat men alleen een vlieg in staat zou | |
[pagina 19]
| |
[pagina 20]
| |
achten er zijn evenwicht te bewaren. De Indiaan, evenmin als veel van zijn stamgenooten afkeerig van het helaas uit Europa ingevoerde vuurwater, heeft twee flesschen brandewijn op de vlucht laten vallen. Tuk drinkt de ééne instinktmatig leeg, neemt de andere onder den rechterarm, en den gewonde onder den linker. Maar zijn loffelijk voornemen, om geen alcohol in eenigen vorm meer tot zich te nemen schiet hem te binnen.... Nu neem ik toch weer van dat vocht!
Wel foei, weg met dat nare bocht!
roept hij uit. Door een pijnlijke vergissing, zeer begrijpelijk bij iemand, die de handen zoo vol heeft, werpt hij echter niet den drank, doch den gekwetste in de diepte! Te laat bemerkt hij de noodlottige verwisselingGa naar voetnoot1). Hij moet de gansche flesch tot den laatsten droppel ledigen, wil hij weer tot zich zelf komen.
De tijd nam zijn veelkleurige wieken op en is aan de grenzen van Mexico neergestreken. De lezer gelieve hem te volgen. De jachtvelden van het Noorden zijn overvloeiende, niet van melk en honig, doch van wildbraad, leder en bontwerk. Bisons, elanden, bevers, otters, damherten, grijze en wasberen, astrakans, gewone en roode wolven, gewone en blauwe vossen, gewone en runderhazen, hermelijntjes, marters, pinguinsGa naar voetnoot2) verdringen zich in de prairie die voor lekkerbekken zoowel als voor pelshandelaars, leerlooiers, schoen- en handschoenmakers | |
[pagina 21]
| |
elk wat wils biedt. Hoekjes en gaatjes worden dan nog opgevuld door miereneters en stinkbunsings, muskusen buidel-ratten. Dat geboomte en uitspansel den bodem
De vergissing.
in dat opzicht niets toe geven, daarvoor zorgen de grijze arend, de kroonvalk, de trapgans enz., duizenderlei insecten niet te vergeten. Voor water blijft in de rivieren nauwelijks plaats meer, de schubbige gasten | |
[pagina 22]
| |
worden zelfs in grooten getale op den oever gedrongenGa naar voetnoot1), waar de zon ze bakt, en de vischliefhebber tafeltjewelbereid vindt. De Indianen gelooven aan de omgekeerde zielsverhuizing en meenen dat elk hunner stammen afkomstig is van een diersoort. Zoo is er de stam van den
Fauna in de wildernis.
Bever, den Houtsnip, den Stekelbaars, enz. Hoewel zij nu het dier dat zij voor hun stamvader aanzien op hun vaandel of totem vereeren, drijven zij dien eerbied niet tot in het overdrevene, en wanneer zij niets anders | |
[pagina 23]
| |
hebben, dooden zij het en nuttigen het met smaak. Te zeggen zonder complimenten, zou onbillijk zijn, want de Indiaan toont hierin als in alles zijn goede vormen, en verzuimt nimmer den Bever of Trapgans zijn verontschuldigingen aan te bieden. In dat opzicht toont de Roodhuid dus hooger te staan, dan vele z.g. beschaafde lieden, welke zich niet ontzien hunne voorzaten te verloochenen, terwijl deze toch, als hun medemenschen, nog meer recht op achting hadden, dan welke bunsing of stekelbaars ookGa naar voetnoot1). Ofschoon het de plicht is van den romanschrijver, allen helden en heldinnen, welke zijn pen het levenslicht deed aanschouwen, zonder aanzien des persoons zijn aandacht te wijden, kan de lezer niet van hem vergen, dat hij allen tegelijk doet optreden, te minder daar de tooneelen hunner wederwaardigheden somtijds vele mijlen van elkaar verwijderd zijn of zelfs door rotsen aan zijn gezichtsveld onttrokken. Wij gaan dus vrij uit, indien wij voor een oogenblik den leider en zijn welmeenenden doch dorstigen helper verlaten en de beurt geven aan den krijger, die hem bij vergissing aanviel. De jongeling houdt een toespraak, doch het verrukkelijk panorama toont ons geen luisteraar dan een zilvervos welke in een strik gevangen is. De Indiaan heeft zich op eenigen afstand van zijn gevangene geposteerd. De vos verspreidt n.l. evenals sommige menschen, in benarde omstandigheden verkeerende, een onaangenamen reuk. ‘Unac’, aldus spreekt de jonge Sachem, ‘is een gevreesd opperhoofd van den stam der Zilvervossen. Hij eert den zilvervos zeer. De zilvervos is de grootvader | |
[pagina 24]
| |
van Unac's betovergrootvader. Unac tatoueerde het portret van den zilvervos op zijn borst. De zilvervos neemt genadig de huldedansen van den Sachem aan. Maar wee! de Wacondah spreekt door de maag van Unac, met holle stem (want Unac's maag is leeg): Dood den zilvervos en eet hem op! Zeg zelf, o zilvervos,
“De zilvervos begrijpt en vergeeft.”
moet Unac den Wacondah niet gehoorzamen? De zilvervos begrijpt en vergeeft!’Ga naar voetnoot1) Unac nam zijn bowie-mes, sneed den armen zilvervos den hals af, stroopte hem knaphandig en begon op een schielijk aangelegd vuur het dier te braden dat hij vervolgens met smaak en een gerust geweten verorberde. | |
[pagina 25]
| |
Daar werd het gekras van den bonten kraai vernomen, althans een welgeslaagde imitatie daarvan! De jonge Roodhuid sprong verrast op, en antwoordde met een gelijk gekras. Een zonderling onderhoud had nu plaats met den onzichtbaren virtuoos, wien Unac in bedriegelijke klanknabootsing niets toegaf. De geluiden van de meest verschillende vogels beantwoordden elkander een half uur lang. Men zou gewaand hebben, in een volière te zijn. Toen dit eigenaardig gesprek ten einde was, trad plotseling een man te voorschijn. Het voorkomen van dezen man was zoo verschrikkelijk, dat geen der personnages in ons verhaal ten tooneele gebracht, met hem vergeleken kan worden. Dit is niet te verwonderen, indien men bedenkt dat hij levend gescalpeerd was. Piet Kwelis, handelaar in veeren, bezat haar van die zeldzame kleur, dat men bij ons melkboerenhondenhaar noemt. Onder voorwendsel, zaken met hem te willen doen, had Neggy Kwelis tot zich gelokt, en geplukt - zooals hij het de vogels deed. Want zeldzame kleuren van haar zijn voor den handelaar in dat artikel even begeerlijk als zeldzame aigrettes voor den veerenkoopman. Kwelis was nu vast besloten, zoodra hij zich op Neggy had gewroken, zijn wreed beroep vaarwel te zeggen en in café-chantants en op soirées op te treden. ‘Hoe!’ roept Unac uit, ‘heeft mijn broeder met de vogeltong zijn scalp verloren? En jaagt mijn broeder niet in de gelukzalige prairieën van zijn volk?’ Dit laatste was een beleefde manier om te vragen: ‘Leeft gij nog?’ ‘Hu!’ sprak de aangesprokene met rauwe stem. ‘De | |
[pagina 26]
| |
lucht in de Savannah is gezond. Heeft mijn broeder begrepen wat ik hem zoo straks mededeelde?’ ‘Unac heeft Scalploos begrepen.’ ‘Gij zijt Utah dus niet vergeten?’ vroeg de ander hem scherp aanziende. ‘Mijn broeder, de man zonder scalp, spot met Unac! Zie, de ring, welke zij van haren enkel losmaakte, omScalpdans bij bruiloft.
hem Unac te schenken, den dag van hunne bruiloft, versiert nog Unac's pink!’ ‘En Neggy?’ Een magnetische stroom van haat scheen zich uit de oogen van Unac te storten. Ziehier waarom: Een drietal jaren voordat de hierboven beschreven ontmoeting plaats greep, wonen wij een bruiloft bij. Unac (16 jaar), heeft zijn eersten scalp veroverd! Een trotsche | |
[pagina 27]
| |
dag voor zijn vader en moeder! De ouders van Utah, de slank-enkelige maagd van 15 zomers, welke door hem bemind wordt en vice-versa, hebben nu de toestemming tot het huwelijk gegeven. Omringd van hare speelnooten, nadert het met bloemen getooide bruidje, aan wier voeten de jongeling met een fieren glimlach zijn verovering legt. Hij voert met zijn makkers een ingewikkelden scalpdans uit, terwijl de bruid en haar speelnootjes op de teenen loopend met trippelpasjes antwoorden. Doch hooren wij toe naar het karakteristieke lied dat den dans vergezelt: Het huwelijksaanzoek.
(Geautoriseerde vertaling uit het Siousch).
Unac.
'k Min u, ik min u, Utah, hier is 't bewijs!
Ik leg het aan uw voet.
Utah.
Heil jonge dappere!
Laat lustig wapperen!
Dat staat uw gordel goed.
Allen
(krijschend)
Heey!
Unac.
'K koop u, ik koop u, Utah, dit is uw prijs
't Gebruik is vaderlandsch!
Utah.
Ja, als hij echt is!Ga naar voetnoot1)
Uit een gevecht is,
En niet maar tweedehandsch!
| |
[pagina 28]
| |
Allen
(krijschend)
Heey!
Unac.
'k Jok niet, ik jok niet, Utah, nog is de wond
Warm als uw eigen bloed!
Utah.
Dan is 't in orde!
Je vrouw zal 'k worden!
Thuis vindt men dat ook goed!
Allen
(krijschend)
Heey!
Unac.
Reik mij, o reik mij, Utah, uw rooden mond
Utah is Unac's bruid!
Allen.
Geen dwang hoeft opgelegd
Als 't hart heeft top gezegd
Op 't ouderlijk besluit!
(krijschend) Heey!
De dans wordt nu algemeen, de muziek steeds oorverdoovender. Plotseling klinkt een ijzingwekkend geschreeuw daarboven uit! De Sioux grijpen naar de wapenen.... te laat! Een groep van Neggy's Apachen heeft het kamp overvallen. Een bloedbad wordt aangericht, vrouwen en kinderen weggesleept. Een Apache op een geweldig groot zwart paard heeft de bruid bij de slanke enkels gevat en zwaait haar als een knots boven zijn hoofd, afgrijse- | |
[pagina 29]
| |
lijke godslasteringenGa naar voetnoot1) uitende, waarbij zelfs de meest verharde mannen van de woestijn hun afschuw niet
De maagderoof.
kunnen onderdrukken. Vergeefs werpt Unac zich op hem. De ruiter is rots op, rots af gesprongen en verdwenen. | |
[pagina 30]
| |
De zon had zich met een lieflijken blos te ruste begeven achter de bergen welke de wigwams der roode mannen van het kamp hunner blanke medemenschen scheidden.... Wij hebben den leider verlaten, toen hij, met het hoofd naar beneden, in den afgrond stortte, doch tevens het vertrouwen uitgesproken dat wij hem nogmaals zoudenDe dichter-zanger in de wildernis.
ontmoeten. Dit vertrouwen wordt niet beschaamd. Hij kwam door den schok van den val tot zijn bewustzijn. Als deze er zelf maar bij is, kan een P.V. iets werkelijk onoverkomelijks nauwelijks overkomen, Mooi zoo, hij heeft reeds een looping-the-loop volbracht en zet zijn | |
[pagina 31]
| |
val nu met de voeten naar beneden, dus in veel gunstiger conditie voort. Wat hebben we gezegd? Thans heeft hij van zijn riem een lasso gemaakt, en hangt betrekkelijk veilig daarmee aan een rotspunt. De rest is hem waarlijk wel toevertrouwd! Vóór wij dan ook tien tellen verder zijn, staat hij weer op den begaanbaren grond, heeft zijn broek opgehaald, zijn hoed opgeraapt en komt juist bijtijds om Tuk te ontmoeten, die natuurlijk zeer verheugd is hem weerom te zien. ‘Houdt gij van poëzie, mijnheer?’ vroeg deze. ‘Op zijn tijd’ antwoordde de leider. Tuk wachtte zijn antwoord echter nauwelijks af, en begon: Mijn neus is blauw
Maar niet van kou!
Noch werd hij rood
Door stomp of stoot!
Ik kon er tegen
Ik nam er negen!
Ik nam er elf
Dat sprak van zelf.
Ik nam er meer
Ik doe 't niet weer!
Want een padvinder
Zei drink wat minder!
Of wees eens fiks
En drink heel niks!
Je bent potator
Drink liever water!
Ik heb 't gedaan
Zie mij eens aan!
Mijn wangen blozen
Mijn neus wordt roze.
Komende week
Ziet hij al bleek.
Mijn hart klopt bang
Wachten valt lang!
De leider, verrast zulk een gave in de wildernis aanwezig te zien, complimenteerde den dichter zoowel wegens den vorm zijner verzen als wegens het loffelijk besluit dat erin werd aangekondigd. Hij werd overschreeuwd door den oorlogskreet der Apachen, die waren nadergeslopen en hen dwongen, zich over te geven. Den zwerver lieten zij vrij, wegens de eigenaardige gevoelens die zij ten opzichte van zijn neus koesterden. Het onbegrijpelijke is dikwijls ten onrechte | |
[pagina 32]
| |
door een waas van geheimzinnigheid omgeven, en dat niet alleen in de wildernis! Een blank persoon vergezelde de roodhuiden. Die persoon was Pop, welke opeens een vurige liefde voor den leider had opgevat. Zij was gewend in alles haar zinnetje te krijgen en viel, zooals men dat noemt, met de deur in huis. ‘Ik wil u tot man,’ zeide zij. Aan den martelpaal.
‘Geen kwestie van!’ antwoorde de leider positief. ‘Eén van beiden,’ sprak Neggy's dochter, weinig gewend met beschaafde lieden te verkeeren, nu zeer boos, ‘gij huwt met mij, of ik lever u over aan de Apachen, die u de gruwelijkste folteringen zullen doen ondergaan!’ Zulk een dreigement was niet geschikt om bij een | |
[pagina 33]
| |
P.V. wederliefde op te wekken! ‘Ik kies het laatste!’ sprak hij fier. Toen men bij den martelpaal was aangekomen, kwam dan ook de medicijnmeester van den stam op, werd met applaus ontvangen door het in grooten getale toegestroomde publiek, en zong: Nu aan 't martelen!
Bloed zal kartelen!
Bleekgezicht spartelen,
Roodhuid dartelen!
De medicijnmeester poetste de folterwerktuigen nog even keurig op en zette die toen netjes bij den paal. Daarbij gaf hij met echt Indiaansche beleefdheid aan den gevangene een verklaring van de constructie en het doel. Daar was de kietelveer, waarmede de gebondene op ondragelijke manier wordt gekweld, daar was de tang, waarmede hem de tanden en kiezen één voor één worden uitgetrokken, daar waren de brandijzers, de schroeven, de spelden enz. Zonder een spier van zijn gelaat te vertrekken, weerstond de leider de marteling met den kietelaar. Hierop volgde een pauze, waaruit de leider opmaakte, dat van hem een toepasselijk woord verwacht werd, hetgeen inderdaad het geval was. De Apachen willen eer van hun werk. Ze zijn dol op de toespraken van de gemartelden, die door zeven schrijvers worden opgeschreven en in de archieven van den stam bewaard. Zonder zulk een speech verliest het populaire schouwspel van den martelpaalGa naar voetnoot1) voor hen veel van zijn bekoring. | |
[pagina 34]
| |
‘De Apachen zijn dieven en moordenaars,’ sprak de leider, ‘wier leugenachtige tong uitgesneden en voor de honden moest worden geworpen!’ Dit was voor een begin zoo kwaad nog niet. Ademloos luisterde het gansche dorp, want de belangstelling was algemeen, en geen oudje was achter haar spinnewiel gebleven. Ook de schildwachten vergaten hun plichten, zoodat de Sioux en Raven, gewaarschuwd door Tuk hen gemakkelijk konden overrompelen. Op aandrang van Tuk en den leider werd niet gescalpeerd. Wel wilden de nieuwe bondgenooten Pop dooden, die had willen vluchten, maar met haar hakken in de wortels was verward geraakt, (zij waren te hoog.) De ridderlijkheid van den P.V. kwam in opstand. ‘Wij zijn verloofd!’ sprak hij. Ontroerd door zooveel edelmoedigheid, aanbad Pop hem van dit oogenblik af, en beloofde gezonder schoeisel te zullen dragen. Dat dit een uitstekenden invloed op haar humeur en karakter had, spreekt wel vanzelf.
Waar was Wildebras al dien tijd? Wij herinneren ons dat hij, onder het onoordeelkundig zingen van het Vlaggelied, bij een been was gegrepen en naar beneden getrokken. ‘Ik zal het aan mijn grooten broer vertellen!’ riep hij spartelend. ‘Ikke zoete Kwatta, grot geheimpje! foei stil jou!’ zei een hooge stem fluisterend. Toen Wildebras' oogen aan de duisternis begonnen te gewennen, zag hij, dat hij zich in een grot bevond. Vóór hem stond een verschijning, die hem eerst niet weinig deed schrikken: een oude pikzwarte neger! Doch weldra | |
[pagina 35]
| |
ging de schrik van den knaap voorbij, want de uitdrukking van Kwatta was zóó goedig dat ieder zich tot hem aangetrokken moest voelen. ‘Wildebras vertelde nu alles. De neger klapte in de handen, ‘jou massa P.V., jou kom help massa Goedgemutst? Hij jou verwacht!’ Hij bracht onzen P.V. nu in het dieper gedeelte derDe dansles.
grot, waar deze vele jongens en meisjes bijeen vond. De goede zwarte was hier de spelleider. Het is waar dat hij in die hoedanigheid niet geheel op de hoogte der nieuwste denkbeelden was. Zijn methode om de jeugd bezig te houden, ging niet verder dan kiekeboe, verstoppertje, vader-'k-sta-op-jouw-kasteeltje, de-boom-die-wordt-hoe-langer-hoe-dikker, krijgertje, petjebal en dergelijke. Als de kinderen het spelen moe waren, leerde de goede zwarte hun een vroolijken negerdans. Spoedig sliep | |
[pagina 36]
| |
Wildebras als een mol. Den volgenden dag begaf hij zich op zoek naar zijn kameraden, maar wist natuurlijk weer niet welken kant hij op moest! Dus bootste hij het gekraai van den haan na, het herkenningsteeken der patrouille. Op het 6e gekraai verscheen Sec, Br. die zijn spoor gevolgd was. Samen begaven zij zich naar het kamp. Onze patrouille had een geheelen dag en nacht vergeefs gewacht. De ongerustheid had aanleiding kunnen geven tot een paniek. Maar de patrouilleleider, onder zijn kornuiten bekend als Vol-van-Lef, nam eenige flinke maatregelen. Hij gaf last tenten op te slaan, liet potje koken en allen uit het vuistje een stevig maal gebruiken. Een goed gevulde maag brengt er den moed weer in. De terugkomst van onze beide knapen deed nog meer, maar de vreugde werd volkomen, toen de leider kwam opdagen en aan onze verbaasde patrouille, Pop als zijn aanstaande voorstelde. Van zulk een hiep hiep hoera! als onze P.V. deden hooren had de wildernis gewis nog nooit weergalmd!
Tegen vier uur in den middag werd een stofwolk in noord-westelijke richting opgemerkt, die steeds nader kwam. Toen deze op trok onthulde zij een Indiaansch krijger van ontzagwekkend voorkomen, die in een prauw was gezeten en met bliksemsnelheid het meer doorkliefde, zoodat het schuim de hoogste bergtoppen bedekte. Deze krijger stak tegen den stroom op den waterval over, sprong uit zijn vaartuig en maakte een deftige buiging. Hij wees op zich zelf en zei: ‘Speurneus!’ Toen wees hij in de richting, vanwaar hij gekomen was en zei: ‘Goedgemutst’ Vervolgens overhandigde hij den leider een brief. De leider las: | |
[pagina 37]
| |
‘Welkom, P.V.! Je begrijpt dat je hier niet bent om vliegen te vangen. Op een mijl afstand van jullie kamp
Tegen den stroom op.
is een grot, waarin ik kinderen heb verborgen. Zij waren door Apachen opgelicht op bevel van Neggy, den directeur | |
[pagina 38]
| |
der G.H.T. om zich hun haar toe te eigenen, en voor de verpakking van het haar dat hij naar Europa zendt. Hij heeft er nog enkele in handen, maar de meeste hebben wij terug veroverd. Het werk van de meisjes is Kwatta bij de verzorging,De jager Goedgemutst en zijn roode boezemvriend.
opvoeding en verpleging van onze jeugd bij te staan. P.V. u wacht een nog gewichtiger taak! Jullie moet de hierbij gevoegde lijst bestudeeren, en mij de ouders brengen van de daarop vermelde kinderen! Goed succes en tot ziens. Goedgemutst.
Wij zijn een maand verder. De groote vacantie spoedt ten einde. De prairieën bieden een heerlijken aanblik. De zon stijgt, na een verfrisschend bad in den stroom, | |
[pagina 39]
| |
glimlachend het Rotsgebergte op, welks toppen met een zoo vreedzame kalmte het dal overzien, alsof dit nimmer het tooneel ware van roof, moord, roofmoord en marteling. Een man is gezeten op den bergketen waarin bovengenoemd dal gekluisterd ligt. Het is de jager Goedgemutst. ‘Hu!’ zegt een diepe doffe stem! De jager ziet zijn rooden boezemvriend Speurneus, die uit het meer opduikt, vragend aan De Indiaan, die niet uitmunt door spraakzaamheid, maakt een teeken om te beduiden dat de schuilplaats van Neggy, aan gene zijde van het meer gelegen is, en dat deze onbewust is van eenig gevaar. Dan laat hij het gekir van den kuifvalk hooren. Drie andere mannen duiken op! ‘Jong hoofd - oude wijsheid - Unac bruid prooi Neggy - boos op Neggy,’ stelt hij den eersten voor. ‘Vogeltong - geen scalp meer - Neggy scalpdief - boos op Neggy,’ luidt de tweede introductie. ‘Lijm-Rijm - veel vuurwater in body - schuld van Neggy’ - zoo wordt Tuk voorgesteld.
Wij vinden Neggy in een Spelonk met het uitvaagsel der wildernis: den Vetten Jakhals, den Argentyn Tango, bijgenaamd Ruim-Geweten, een goudzoeker, de Fret genaamd, en Raphand, vroeger valschspeler, nu eigenaar van een tomahawkfabriek, en tevens president-commissaris van de G.H.T. Inderdaad wonen wij een vergadering van directeur en commissarissen bij, die echter zooeven is afgeloopen. Men is zeer vroolijk gestemd. Er is juist een marktbericht gekomen uit Europa dat haar goed prijshoudend sloot. In Duitschland heeft een haarziekte gewoed. Goed ordinair zwart en blond stemming | |
[pagina 40]
| |
vast, rood aan den flauwen kant. De nieuwe richting der tooneelkunst, die kapsels en pruiken van menschenhaar voorschrijft, wint steeds meer veld. Vlas stroef, Crepées geanimeerd, chignons willig. De aandeelen der G.H.T. stijgen, preferente 250%. Verder heeft de directeur tot zijn genoegen kunnenDe ‘Tango’-dans.
mededeelen, dat er zeer ernstige verwikkelingen zijn tusschen de Commanchen en de Pawnees. De president heeft den hamer laten vallen, en niets meer aan de orde zijnde, zet men zich aan een rijk diner, want (hoe vreemd dit den lezer ook moge voorkomen!) deze lieden kunnen geen vergadering houden zonder die te besluiten met eet- en drinkgelagen. Na het dessert, als de champagne de stemming heeft ver- | |
[pagina 41]
| |
hoogd, begeeft men zich naar de gevangen kinderen en jonge meisjes, die bezig zijn met de verpakking. Het doel van de ellendelingen is, hun slachtoffers van hun ouders en verwanten te vervreemden. Vandaar dat de Vette Jakhals hun les geeft in scalpeeren, martelen, en tatoueeren, Raphand in het vervalschen van voetsporenDe mombakkes-dans.
en dat allen de begrippen van eer en deugd der kinderen, op allerlei wijzen bederven. Zoo had Tango een liederlijken dans uitgedacht, die naar hem genoemd isGa naar voetnoot1) en die er geheel op berekend is, de zonde te doen triomfeeren. Met den revolver in de hand dwongen de schurken de gevangenen den Tango-dans uit te voeren, waarbij zij zelf met duivelachtige vreugd toezagen. | |
[pagina 42]
| |
Daarna gingen de kerels de kroon op het werk zetten door de vertooning van een woest en barbaarsch mimenspel, waarbij zij afzichtelijke maskers hadden voorgedaan, en dat werd begeleid door een gezang met accompagnement, afschuwelijk van klank en verderfelijk van strekking. Kris, kras, kraas!
Deugd is dwaas.
Zig, zag, zaag!
Plicht is plaag.
Ding dong dul!
Eer is kul.
Mi ma mauw!
Trouw is flauw.
Krik, krak, kriks!
Vaderland is niks!
Rin ran raan!
Satan is een kraan!
Bing, bang, bel!
Welkom in de hel.
Een gemaskerde.
als in een onweerswolk gehuld, zich voortspoedde, om in een hollen boom van enorme afmetingen te verdwijnen. Daar rolde hij een cigarillo, stak die aan en begon te rooken, Dadelijk verscheen een tweede onbekende, eveneens gemaskerd, knipoogde tegen den eerste en stak op | |
[pagina 43]
| |
dezelfde wijze een cigarillo van hetzelfde merk aan. Nauwelijks was deze half opgerookt, of een derde onbekende, gemaskerd evenals de beide vorigen, kwam en deed letterlijk als de beide eersten.... Evenzoo een
De samenzwering.
vierde en een vijfde gemaskerde... De zonnewijzer wees het middernachtelijk uur aan. Als bij onderlinge overeenkomst wierpen allen de cigarillos weg. De blikken van den eerstaangekomene glinsterden als smeulend lava en deden een rilling door de stoere leden der eedgenooten gaan.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 44]
| |
‘Wees welkom,’ sprak hij op een toon, die niets menschelijks meer had, en met een accent, dat den Araucaniër verried, ‘Zijt gij gereed?’ ‘Wij zijn gereed!’ antwoordden allen, als uit één mond, doch in verschillende tongvallen. ‘Zweert!’ vervolgde de man, van wien niemand den waren naam kendeGa naar voetnoot1). ‘Wij zweren!’ klonk het eenstemmig, in vier talen. ‘Wie uwer weet den weg?’ ging de stem, hol als die eens buiksprekers, voort. Een man trad naar voren. Speurneus - want hij was het - legde den vinger op sluwe wijze tegen dit lichaamsdeel. De samenzweerders, van toortsen voorzien, aanvaardden nu den tocht door geheime en sombere gewelven. Speurneus nam zonder praatjes de leiding. Eindelijk kwam men bij een zware, met ijzer beslagen deur. Maar Speurneus was iemand, die tegen geen moeilijkheden opzag, en wien het onmogelijke scheen toe te lachen! Hij stond letterlijk voor niets. Bovendien bleek de deur niet gesloten te zijn.
Neggy was weldra levend gevangen. Onze pen weigert het lot van de overrompelde Apachen en hun andere medeplichtigen te beschrijven. Zij wijdt zich liever aan een aangenamer taak en begeeft zich met ons naar de grot, waar inmiddels de P.V. met de gevonden ouders en voogden op het punt zijn aan te komen. Tuk had de opdracht gekregen, daar de blijde tijding te gaan mededeelen. Sedert de M.G. er verblijf houden, wordt de tijd niet | |
[pagina 45]
| |
langer besteed aan wilde spelletjes. De grot is vervuld van harmonisch beweeg van ranke leden. Of dit verrukkelijk schouwspel ook een diepen indruk op den eenzamen
Rythmische gymnastiek in de grot.
zwerver maakte! Hij zong: Eén twee! Een twee!
Dat is pas rythmeGa naar voetnoot1)
Wat frappeert dit me!
Graag dee ik mee!
Hoort nu eens goed:
Je ouders komen
Straks binnenstroomen
Maakt dus wat spoed!
Padvinder vond
- van zessen klaar -
Ze hier en daar.
Kleedt je terstond!
| |
[pagina 46]
| |
Zijn tijding werd met een luid hoezee ontvangen. De jongens drukten elkaar ferm de hand, de meisjes omhelsden elkaar. Tuk weende, doch voegde er dadelijk bij: 't Is van geluk!
Mijn naam is Tuk.
Beleefd beveel ik mij en
Piet Kwelis aan,
- Alweer een traan! -
Voor bruiloft en partijen.
Ach steunt dien man.
In 't edel plan.
De vogels steeds te sparen!
Hij tjilpt zoo fijn,
En ik zing mijn
Beroemde repertoire!
Maar daar is de familie, door de P.V. begeleid. Het wederzien van zijn eenig kind had op het verhard gemoed van Neggy een verzachtenden invloed. Geroerd deelde hij zijn besluit mede, een fabriek van Vredespijpen op te richten en wist dadelijk driekwart van het aandeelenkapitaal te plaatsen. Hij benoemde Tuk tot reclame-dichter. Deze aanvaardde meteen zijn taak. Wie komt daar aan met reuzenschreden?
De Wereldvrede!
Geen bevordert haar gezwinder
Dan de Padvinder!
Of verfoeit den oorlog fel,
Als 't Meisje-Gezel!
Niets doet de vrucht des Vredes rijpen
Als Vredespijpen!
Leveranties vlug en net:
Neggy & Co. Limited.
| |
[pagina 47]
| |
Paardengetrappel. Een forsche stem bulderde vroolijk SHAKE HANDS! - Mr. Teddy passeerde met een glimlach die allen omvatte: HOW-DE-DO? en drukte alle handen die hij in de gauwigheid en in de vaart kon grijpen. Daar het den romanschrijver vrij staat te besluiten waar het hem goeddunkt, zal niemand het hem euvel duiden dat hij dit gelukkig moment kiest voor zijn
EINDE. |
|