Prikkel-idyllen. Deel 1
(1926)–Cornelis Veth– Auteursrecht onbekend
[pagina 34]
| |
Deze zocht hij op.... maar wat was dat? De stomme knaap, als uit het graf herrezen, trad binnen. ‘Ha!’ riep hij uit, ‘hebt gij dan duizend levens, stom schepsel?’ Zijn dolk kwam te voorschijn! ‘Spaar dit kind, graaf van Zwartburg!’
De minnares, van medelijden vervuld, wierp zich op de knieën. ‘Spaar dit kind, graaf van Zwartburg!’ riep zij uit. ‘Ik vraag het u als een bijzondere gunst!’ ‘Ha!’ knarsetande de boosdoener, ‘wilt gij mij dwarsboomen, zedeloos vrouwspersoon! Ziedaar dan!’ | |
[pagina 35]
| |
Hij begroef zijn dolk diep in hare borst. Haar bloed, purperrood en warm, bespatte de aanwezigen. ‘Aldus zult gij mij niet verraden ook!’ mompelde hij, de grijnslach, valscher dan ooit, zich van zijn trekken meester makende. Bébé zonk stervend ter aarde. Begroef zijn dolk in hare borst.
‘Helaas,’ zuchtte zij, ‘is dit niet mijn verdiende loon?’ Dit zeggende, blies zij den laatsten adem uit. De graaf aanschouwde haar doodstrijd met tijgerachtigen wellust, terwijl hij met welriekend vlekkenwater de bloedspatten op zijn kleeren verwijderde. | |
[pagina 36]
| |
‘Gij werd mij toch te lastig ook, daar ik een nieuw en schitterend huwelijk op het oog heb.... En thans, stomme, is het uwe beurt!’ vervolgde de ellendeling, wien het moorden thans een tweede natuur geworden was! |
|