‘Om 's hemelswil, mijnheer!’ riepen verscheidenen, ‘laat de bom niet vallen!’
‘Dat is bepaald de schuld van Peter, die onreine hond van een Servier! Schande over hem! Ik meende daar straks ook al iets gewaar te worden!’ riep er één.
Maar Peter, de Servier, verdedigde zich verontwaardigd.
‘Verlies geen tijd met twisten!’ riep Michael Federowski. ‘Laat één der ontwapenden den vreemdeling krabben!’
Arsène Lupin stemde hierin toe. Het krabben gaf verlichting.
Het werk werd voortgezet.
‘Foei, foei, heeren!’ zei Arsène Lupin, ‘wat hebt gij bedroefd weinig geld bij u! Het is onverantwoordelijk, met zoo geringe fondsen zulke ondernemingen op touw te zetten! Ik schaam we werkelijk over u!’
Toen de achtste anarchist gereed was, begon voor Arsène Lupin een nieuwe kwelling. Een niesbui kwam op, langzaam maar zeker.
Voor één der anderen wist wat er gaande was, had Arsène Lupin driemaal geniesd, maar met bewonderenswaardige zelfbeheersching bleef hij de bom vasthouden, hoewel bij den derden schok zijn monocle op zijn hand was gevallen.
Dit manmoedig gedrag lokte een goedkeurend gemompel, zelfs eenig applaus, bij zijn vijanden uit!
Intusschen was het hem niet ontgaan, dat Paul Iwanowitch, de bommenmaker, voortdurend angstige blikken op de klok wierp.
‘Gaat de klok soms niet goed mijnheer?’ vroeg hij dezen.
‘Dat weet ik niet,’ zei Paul Iwanowitch bevend.