Brieven uit de oorlogsjaren aan Theun de Vries
(1968)–Simon Vestdijk– Auteursrechtelijk beschermd78Doorn 23-4-'44 Beste Theun, Met je essay,Ga naar voetnoot135 dat een groote verrassing voor mij was, en dat [ik] in éen trek uitgelezen heb, ben ik zeer ingenomen; geen wonder trouwens. Ik kan dubbel en dwars tevreden zijn, dunkt mij! Bovendien vind ik het een zeer geslaagd stuk: verhelderend, en wat de critiek betreft bijna overal gerechtvaardigd. Dat je de z.g. ‘burgerlijke’ literatuur wat hooger aanslaat dan vroeger, deed mij vooral prettig aan. Mijn ‘tegencritiek’ bepaalt zich tot de volgende punten, en dat zijn er niet veel. Allereerst een kleine verschrijving, die ik zelf al verbeterd heb: ‘buitenissig’ (op pag. I). Op deze zelfde pagina onderschat je, geloof ik, mijn romantiek, en de romantiek van mijn hoofdpersonen uit de door jou bedoelde romans. Voor een Richard Beckford geldt deze karakteristiek al vast niet. Ik wil niet beweren, dat deze man geen ‘tijdgenoot’ van mij is, en dat hij zich niet bewust is van zijn eigen critische instelling; maar daarnaast is de romantische aandrift toch wel zeer overheerschend, en dat er na zijn avontuur ‘aan zijn levenshouding niets essentiëels veranderd is’, lijkt mij ook niet juist. Hij blijft zijn heele leven van Jamaica droomen en voert geen klap meer uit. Ik zeg niet, dat dit aanbevelenswaardig is, maar het is in geen geval de reactie van een scepticus! Veel beter kan ik mij vereenigen met wat je schrijft over het gemis aan ‘historische’ achtergrond in Rumeiland . Dat is in elk geval een feit, hoe men het ook verklaren, en desgewenscht goedpraten wil (b.v. door het gemis aan belangstelling voor dergelijke zaken in het relaas van een tijdgenoot). Ik geef graag toe, dat de roman erop gewonnen had, wanneer ik op een ongedwongen wijze, en buiten de hoofdpersoon om, wat meer van de koloniaal-maatschappelijke en politiek-economische structuur had kunnen laten zien. Je critiek op enkele anachronismen in ‘Aktaion’ is natuurlijk onontkoombaar. Dat de schriftuur van deze beide romans losser en eenvoudiger is dan van de overige is juist, wanneer je Pilatus uitzondert, dat veel vlotter geschreven is dan Het vijfde Zegel en Rumeiland. Ik laat dan de niethistorische romans buiten beschouwing, vooral Meneer Visser , dat zijn ‘vlotheid’ gedeeltelijk aan Joyce te danken heeft; maar beter geschreven boeken dan Ina | |
[pagina 133]
| |
Damman en Else Böhler heb ik tot nog toe niet gepresteerd, tot mijn spijt. Wel kun je zeggen, dat mijn stijl kaler en minder bloemrijk wordt, - een gevolg van het stijgen der jaren? - en dat bedoel je misschien ook, in hoofdzaak. Dit punt is trouwens van geheel ondergeschikt belang. Op pag. 17 staat een onjuistheid. De Meioptocht, door het park, is gewoon een oud gebruik, en heeft niet de bedoeling de landheer te verwelkomen. Men weet trouwens niet eens, dat hij teruggekomen is. Als je eventueel nog iets dieper op de figuur van Sir Percy zou willen ingaan; - maar noodig is dit heelemaal niet, - zou je wat meer licht op de verhouding tot zijn moeder kunnen laten vallen. Zijn geheele optreden, eerst het onverschillig sportieve, daarna het venijnig doortastende, is alleen te verklaren door een protesthouding tegenover zijn moeder. Dat hij teruggaat, geeft overigens van werkelijke moed blijk, al heeft hij dan een revolver bij zich. Zijn moeder was hem de vorige dag in alles de baas; maar zij [hij] was bang; door de volgende dag niet bang te zijn, overwint hij haar dus, in zekere zin. Dit maakt hem niet ‘sympathieker’, maar misschien begrijpelijker, en wellicht is deze geheele samenhang voor jou daarom interessant, omdat hier, als je het zoo zien wilt, een duidelijk angeltje tegen de burgerlijke-kapitalistische samenleving in verborgen is: de binding aan de ouders, de binding aan de moeder in dit geval, die het geld heeft, of althans het geld beheert alsóf ze het had, terwijl de zoon, die van aanleg stellig iemand van karakter is, degenereert, omdat hij door haar van al zijn verantwoordelijkheid wordt ontlast ... Enfin, wat je er verder ook aan veranderen wilt, het is een bijzonder geslaagd werkstuk. Ik hoop het nog eens in druk te zien! Mijn vorige brief zul je inmiddels wel ontvangen hebben. Ik wacht met naar Amsterdam te komen in elk geval totdat er wat minder over invasie gesproken wordt. Het zou gekkenwerk zijn om het betrekkelijk vredige Doorn te verlaten, wanneer er juist zooiets ‘in de lucht’ zweeft. Maar het is een aardig plan in elk geval ... Over een paar dagen stuur ik je het essay terug. Met oome Jan sprak ik af de tekst van de lezingen toch nog maar om te werken, zoodat het lezingkarakter komt te vervallen. Dat is misschien beter, en hij zal mij helpen met aanwijzingen en voorstellen. Ook zond hij mij enkele critische opmerkingen en bezwaren, die heelemaal niet gek zijn, al moet ik ze nog even bekijken. Hij is tenslotte min of meer deskundig op sommige punten de religie betreffend ... Succes met je werk! Ik zie, dat je toch maar gewoon doorgaat. Ik wou, dat ik het ook van mezelf kon zeggen; maar ik weet waarachtig niet wat ik doen moet, wanneer mijn vertaling klaar is, en dat is al over een dag of tien. Plannen voor romans heb ik er minstens vijf; maar uit dit aantal kan de goede verstaander reeds opmaken, dat de ware inspiratie er nog niet is ... Maar we zullen zien. In elk geval stel ik me op dieët wat essays betreft, zoolang ik niet weer een paar romans heb geschreven. Houd je goed, en tot ziens! Hart. gr., ook van Ans, je Simon |
|