Brieven uit de oorlogsjaren aan Theun de Vries
(1968)–Simon Vestdijk– Auteursrechtelijk beschermd41Doorn 8-12 [1941] Beste Theun, Het deed mij genoegen wat van je te hooren! Ik had al naar Van Tricht geschreven, uit begrijpelijke bezorgdheid; en ik vind het zeer verstandig, dat je daar vandaan gaat, wanneer de zaken zoo staan. Trouwens, dat je daar midden tusschen ‘geestverwanten’ zit, zooals je me indertijd schreef, vond ik nog het bedenkelijkst van alles. Blijf je heelemaal op jezelf, dan loop je m.i. niet zooveel gevaar. In U[trecht]Ga naar voetnoot71 zou je voorzichtig contact kunnen zoeken met Nijhoff of Engelman, die je tevens op de hoogte kunnen houden (of alléen daarvoor). Het bericht van DonkerslootGa naar voetnoot72 is wat vervelend geformuleerd (Wat zijn ‘kopstukken’?); maar zakelijk is het juist. Men moet er nog steeds niets van hebben, en naar mijn meening terecht. Wanneer wij om diplomatieke redenen toegeven, maakt dit een allerberoerdsten indruk op het ‘publiek’, en heelemaal afgezien nog van ideeële overwegingen, kan het niet aangenaam zijn wanneer ons dat later, en door de ‘historie’, nagehouden wordt! Men ‘verwacht’ van ons, dat wij ons afzijdig houden. Wij zouden trouwens onherroepelijk voor het wagentje der propaganda gespannen worden. Andere ‘broodschrijvers’ - je vriend Van der Woude b.v. - denken er net zoo over. Wij zullen trouwens gesteund worden. Intusschen kan ik je standpunt, de ‘meerderheid’ te volgen wel deelen. Alleen is deze meerderheid niet in een geval uit te drukken. (dit schrijf je zelf ook) Je merkt dit gauw genoeg. Maar ik voel niets voor martelaarschap, en in jouw bijzonder geval - wanneer je door toetreden aan bepaalde zeer onaangename situaties een | |
[pagina 50]
| |
eind zou kunnen maken - geldt dit natuurlijk dubbel. Hierover spraken we indertijd al. Ik weet, dat menschen als Engelman b.v. dit ook zoo zien. Je oordeel over de dialogenGa naar voetnoot73 deed mij veel plezier. Waarschijnlijk is het heele betoog toch wel een uitvloeisel van al of niet tijdelijk pessimisme - het pessimisme, dat ik Arminius laat afwijzen, maar ondertusschen! - en zou men voor menschen met een sterke toekomstverwachting het probleem anders moeten stellen, meer in den geest van de ‘ectropische’ wereld, met de ‘geboorte’ - hier dan overdrachtelijk opgevat! - aan het einde. Ik maak mij sterk, dat Godard hier wel iets méer voor zou voelen, en dus meer in jóuw lijn zou komen, wanneer ik het probleem historisch beter uitgewerkt had. Ik ben hopeloos oncollectief, schijnt het wel, maar ik vat dit dan ook werkelijk als een (natuurlijk) gemis op, en voel mij nauwelijks in staat anderen een collectivistischer denkwijze te verwijten. Dit brengt mij op de ‘Tegels’. We zijn er nu mee klaar, en mijn bewondering, naar het slot toe, is nog gestegen. ‘Tedman Aalfs’ - ik was ongeveer op de helft toen ik je het laatst schreef - blijft tot het eind toe voortreffelijk, een zeer beklemmend en zakelijk tot in de kleinste détails verantwoord verhaal. Er is hier zeker ‘tendenz’, maar zij dringt zich niet op en je laat den lezer de vrijheid te interpreteeren zooals hij zelf wil (een ‘individueel’ ziektegeval-schizophrenie? - óf een aanklacht tegen een eenzijdig intellectualistische opvoeding). Galgenaas doet er weinig voor onder, en de hoofdfiguur is hier haast nog interessanter, althans iets reeëler gezien; het slot is misschien niet heelemaal vrij te pleiten van effectbejag; maar het effect als zoodanig is niet kwaad en rondt het verhaal af. Toch geef ik de voorkeur aan het zeer onbarmhartige, ‘kale’ slot van Aalfs. Voor Ans was dit haast ondragelijk, en de vox populi bewees mij hier, dat je juist precies geslaagd was! Het laatste verhaal ligt mij persoonlijk minder, maar ik moet toegeven, dat het in zijn soort niet minder geslaagd is; vooral in aanmerking genomen, dat de gevaren van idealiseering hier wel zeer groot waren. Het tooneel in de kerk is in veel opzichten onverbeterlijk! Dat het verhaal tóch uit een bepaalde wereldbeschouwing geschreven is, valt niet te ontkennen; maar in de eerste plaats is dit geen bezwaar, in de tweede plaats wordt de reeële behandeling er des te verdienstelijker door! In elk geval is de tendenz hier veel en veel subtieler behandeld dan in Wiarda II. Te opzichtige tendenz (ideeël beschouwd) en effectbejag (literair beschouwd) waren de twee dingen, die men je vroeger verwijten kon; maar ik ben er zeker van, dat je strengste criticiGa naar voetnoot74 zich door dit boek voor een goed deel gewonnen zouden moeten geven. Helaas is de proef niet op de som te leveren, want de heeren zijn dood ... Nu de andere verhalen, in het kort. Het heksershuis beviel mij goed, al ben je hier en daar wat ouderwetsch gezapig (‘ze snoof verachtelijk door de kleine, fiere neus’ gáat niet, voor mijn gevoel), maar het zwarte mannetje maakt alles goed; hij is wat overdreven spookachtig, maar dat is juist | |
[pagina 51]
| |
goed, omdat hij deze rol speelt! Familieportret vind ik een van de zwakkere, vooral door de dialoog aan het slot. Dodenmaal : goed, vooral van sfeer en psychologie! Een mislukkeling : iets minder, hoewel je de figuur van den wilden dominee wel laat ‘zien’, maar ik ‘begrijp’ hem niet heelemaal. God en gebod is een van de ‘moeilijkste’ voor den schrijver, komt mij voor! In groote trekken ben je echter geheel geslaagd en de beschrijving van de verkrachting in het veld is iets waar ik je speciaal mijn compliment over maken moet, omdat ik je vroeger wel eens wansmaak in eroticis verweten heb. Dit is werkelijk heelemaal goed, vol durf, geen woord te veel en geen woord ernaast. Jufferstate stemmingsvol tot het slot, waar je opeens alles bederft door de uitlating van Sybil! ‘Maar deze ene nacht’ kan zij hoogstens gedácht hebben. Of zoo niet, dan had je het tóch niet moeten schrijven. Waarom eigenlijk? Ik kan het niet bewijzen, maar voel het heel duidelijk. Te meer had je hier je toevlucht tot suggereerende verzwijging kunnen nemen, omdat je hun gesprekken in de kamer óok niet beschrijft! Oud Kabinet : goed. De ‘parafrase’ van de muziek van Bach is een gevaarlijk procédé, maar je hebt je uitstekend van die taak gekweten. ‘In werkelijkheid’ heeft de jonge Wilt dergelijke mooie visioenen natuurlijk niet gehad; maar dat is een bezwaar, dat men hoogstens even registreert, maar niet als hinderlijk voelt. Iets ernstiger is dit bezwaar in Fokje , n.l. wat betreft de waan van Wilt, dat hij een skelet is. Dit is iets te allegoriseerend, ‘bedacht’. Dat gaat al haast naar een schizoïede waanvorming toe. Ook de geheele ontwikkeling der genezing, in wezen voortreffelijk, is wat opzettelijk uitgewerkt, over een aantal zorgvuldig opgestelde mentoren; maar toch is dit verhaal een van de boeiendste; en daarnaast als ‘prestatie’ weer niet gering. Fokje zelf is wat erg lief en te veel met verkleinwoorden bedacht. Dit zijn natuurlijk mijn zuiver persoonlijke reacties, en de bezwaren, die, als men ze zoo formuleert, nog heel wat lijken, kunnen nauwelijks op tegen mijn bewondering. Wanneer ik een critiek over dit boek moest schrijven, - maar God beware me! - zou ik veel ervan ongenoemd laten, ter betere verdeeling van licht en schaduw. Ik geloof, dat je jezelf met dit boek kunt gelukwenschen. Het was allerminst mijn bedoeling je te adviseeren het historische genre te vermijden ten gunste van het ‘Friesche’. Het lijkt mij trouwens, dat je door de tegenstelling robuust-verfijnd de zaak wat simplistisch voorstelt. De ‘tegels’ zijn hier en daar verfijnd en lyrisch genoeg! Enfin, wat je ook schrijft, het zal altijd de moeite waard zijn, daar ben ik nu wel geheel van overtuigd ... Als je goed en wel in U. zit, laat dan nog even wat hooren. Ik zal je voortaan dan maar als ‘Frans’ aanspreken; en teeken zelf ook met dien naam. Th. Theunissen was een al te uitdagend pseudoniem! Dit is dan zoowat alles, voorloopig. Houd je goed, en sterkte met de verhuizerij! Hartelijke groeten, ook van Ans, je Simon Van Gr.Ned. trekken wij ons niet zooveel aan. Het is kopzorg minder, het is nog maar een kleinigheid bij wat ons wacht, én het kan de alg. houding helpen verstevigen. |
|