Gestelsche liederen(1949)–Simon Vestdijk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] Klytemnestra's klacht ‘Hoor ik mijn kind'ren achter zuilen hijgen? En welke vloek wordt in hun mond gesmoord? Alleen omdat 'k hun vader heb vermoord, Durven zij mij met bloedwraak te bedreigen! Maar voor de zwakken is 't gemompeld woord Reeds daad, - geen bloed zal van hun handen zijgen; Vonden zij mij in 't bad, mijn dood'lijk zwijgen Joeg hen als naaktgeschoren lamm'ren voort. Geef mij de furiën, - een beul - een vijand: Al waarin 't wreed geweten zich vermomt, En niet een jongen, die bloost en verstomt. O wraak, ontdoe u van hun schaam'le bijstand: Zoolang Orestes bij zijn dolken huivert, Voel 'k mij onschuldig en voor God gezuiverd!’ Vorige Volgende