Gestelsche liederen
(1949)–Simon Vestdijk– Auteursrecht onbekend
[pagina 41]
| |
Het landschap van de doodaant.Dit is een landschap dat zich stil kan houden,
Dat 's zomers met de winter voeling heeft;
De lente is er aarzelend, en 't gouden
Getij wordt er te diep, te zwaar doorleefd.
De hemel is er grijs, de mist te blauw;
En ied're boom is hol en bergt geheimen:
Geen gruw'lijke, waar men bij huiv'ren zou,
Maar 't allerzoetste, enkel maar te rijmen
Met vagelijk herinnerde afscheidsuren,
Waarover deze boom zich heeft ontfermd;
Zoo'n knoestig wezen laat de zuchten duren
En vormt een nis, die het geluid beschermt.
De vogels zingen schor, en vreemd gebroken,
Soms schuw ontbloeiend op een hoogste tak;
De kind'ren zijn van levenslust verstoken,
En geeft men aan een zwerver onderdak,
Dan worden zij onbruikbaar voor de school, -
Wit schilferend gebouw achter de linden, -
Omdat zij droomen waar hij heeft gedoold,
Langs landwegen, die nergens zijn te vinden.
En dan de slooten, zoo onpeilbaar stil,
Vol moede dieren, die de avond zoeken;
Een knotwilg, die zich niet meer spieg'len wil,
Bewaakt deze ontzenuwende uithoeken,
| |
[pagina 42]
| |
Waar zelfs de tijd, die haastig voorwaarts gaat,
Zich inhoudt en verschrikt de last laat vallen
Der duiz'lig dooreengeweven jaartallen
En naakt tusschen het naakte rundvee staat.
Wel zijn er buitens, maar ziet hun bewoners:
Een zonderling, die kind noch kraai bezat,
Kent in de traag doorwaakte nacht niets schooners
Dan op te schrijven al wat hij vergat:
Vergetelheid is klaarder soms van zin
Dan wat ons heugt: hij kent de grond der dingen;
Daarom vergat hij ze, maar niettemin
Zijn zij hem nader dan herinneringen.
En dat is veel. Het heele landschap speelt
Zijn zinsverbijst'rend spel in die schrifturen;
En ieder ding is met een stem bedeeld,
Onstilbaar preev'lend in de avonduren
Van wat verging - wat bleef - wie kent 't verschil?
In dit behekst domein keert alles weer,
Sterft alles eeuwig wat niet sterven wil,
Leeft alles voort onder een nieuw beheer.
Soms, in een nanacht, schrijft de wind de woorden,
In 't handschrift van verdorde bladernerven;
't Klinkt als een zucht, die in de bladen smoorde,
Want zelfs de wind, de wind die moet hier sterven.
|
|