Gestelsche liederen(1949)–Simon Vestdijk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] VI Volmaaktheid onder 't maal: vereelte vingers Die zich met uitgelezen druiven meten! Met staat'ge praal zijn burgerpot te eten Uit bronzen schalen tusschen bloemenslingers! De lichamen, die in hun gansche breedte Zich hoffelijk spitsen op niets geringers Dan kostbare app'len, die men mededingers Van weeld'rig vrouwenschoon zou kunnen heeten! Waarom verbood de schilder zich die vondst: Waarom moest juist dit vrouwenschoon ontbreken, Waarzonder hoofschheid niet gedijen kan? En kon men ruiken, tasten, met hen spreken, Dan leverde het zweet der mannenbronst En tuchtelooze praat 't bewijs hiervan. Vorige Volgende