Gestelsche liederen(1949)–Simon Vestdijk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] V Wie kent de zorgen van de kunstenaar, Die voor geen verzelfstandiging mag zwichten Van zooveel uiteenloopende gezichten, Die 't bloeiendst licht niet gunnen aan elkaar? Hij weet te goed: 't hoort tot zijn burgerplichten Dat geen te kort komt van de afgunst'ge schaar; Welk uitzichtlooze taak in dit misbaar Zich naar wat hoort en naar wat moet te richten! Maar gaandeweg, zuchtend onder de dwang Van schutterlijke zelfzucht, vindt hij standen Die hij nooit uit zichzèlf gevonden had. En zoo verzoent hij 't kunstwerk met de stad, En duldt als een bezegeling dier banden De jubel van 't bevredigd lofgezang. Vorige Volgende