De vrouw en het nationaalsocialisme
(1937)–Hilda Verwey-Jonker– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
De Vrouw en het Nationaalsocialisme.I. Hoe denkt het Nationaalsocialisme over de vrouw?Het is niet gemakkelijk om op grond van de verschillende uitlatingen van nationaalsocialisten een oordeel te vormen van hun denkbeelden over de vrouwen: het is moeilijk om uit hun woorden een uitspraak te formuleren, die zou kunnen gelden als het oordeel van het nationaalsocialisme over de vrouw. In de eerste plaats omdat het nationaalsocialisme zich zelden op dit punt heeft geuit: het heeft de vrouwen in de aanvang vrijwel over het hoofd gezien. In de tweede plaats omdat het nationaalsocialisme feitelijk niet bestaat: er bestaan in verschillende landen achtereenvolgens rechtsnationalistische revolutionaire bewegingen, grote, ‘volkse’ politieke partijen en een diktatoriaal staatsregime. Dit alles noemt zich nationaalsocialisme, maar in elk stadium hebben de woordvoerders een ander streven en de woorden een andere betekenis. Ook de vrouwenpolitiek van het nationaalsocialisme wordt pas duidelijk als men haar beschouwt in verband met de sociale achtergrond en de politieke situatie van het ogenblik. Drie gebieden zijn voor een volledig beeld van deze politiek van belang: de staat, de arbeidsmarkt en het huwelijk. | |
De vrouw in de staat.De plaats van de vrouw in het staatsleven is voor de nationaalsocialistische en fascistische partijen aanvankelijk geen probleem. Principieel wijzen zij de gelijkstelling van man en vrouw af. De staat is het arbeidsterrein van de | |
[pagina 6]
| |
man. Ze is - zegt Rosenberg - ontstaan als ‘Männerbund’ het is een misvatting, dat het gezin de cel zou vormen, waaruit de staat is opgebouwd: ‘Der Staat ist nirgends die Folge eines gemeinsamen Gedankens von Mann und Frau gewesen, sondern das Ergebnis des auf irgendeinen Zweck zielstrebig eingestellten Männerbundes’. (Der Mythus des zwanzigsten Jahrhunderts p. 485).en daarop is ook zijn politieke oordeel gevestigd: ‘.... dasz ein grundsätzlich zugestandener, dauernder staatlicher Einflusz der Frau den Beginn des offenkundigen Verfalls darstellen musz’. (t.a.p. p. 494-495). Deze uitspraken zijn karakteristiek voor de beginperiode van een gekonsolideerde nationaalsocialistische partij in Duitsland, waarin men zich begint te realiseren, dat men de vrouwen in de partij niet gebruiken kan. De tijd van de kleine felle nationalistische bewegingen, van de vrijkorpsen en ‘Putschen’ was voorbij. De Duitse nationalisten schaarden zich om Hitler, die na zijn proces de legale weg betreden had. Het program van Feder en de ‘mythologie’ van Rosenberg gaven aan de jonge partij de nodige geestelijke ruggesteun. Het eerste en voornaamste doel van de partij werd propaganda. Men heeft in die propaganda bewust ook de vrouwen betrokken. Echter niet in de eerste plaats de vrouwelijke staatsburgers: men wist zeer goed, dat een belangrijk deel van de vrouwen niet warm liep voor haar staatsburgerschap. Men heeft een beroep gedaan op haar ‘vrouwelijke’ capaciteiten: op haar medelijden, haar hulpvaardigheid, haar sentimentaliteit. De vrouwen moesten als aparte groep behandeld en voor een aparte taak gesteld worden. De positie van de vrouwen binnen de partij wordt daarom veranderd. Van de N.S.D.A.P. waren van het begin af aan vrouwen lid geweest. Zij waren weinig talrijk, maar overtuigde en bewuste nationaalsocialisten. Maar als | |
[pagina 7]
| |
massa-organisatie voor vrouwen is de politieke partij ongeschikt. Reeds in 1923 was door Elsbeth Zander voor haar een ‘Deutsche Frauenorden Rotes Hakenkreuz’ gesticht. In 1931 echter wordt door de partij zelf in elke ‘Ortsgruppe’ een afdeling voor vrouwen opgericht. Deze ‘Frauenschaften’ staan onder leiding van de Ortsgruppenführer en hebben tot doel: 1. geistig-kulturelle Erziehung. 2. nationalwirtschaftliche hausfrauliche Erziehung. 3. caritative Arbeit. Dit wil dus zeggen, dat voortaan de vrouwelijke leden van de N.S.D.A.P. hun aktiviteit op deze gebieden moesten aanwenden en dat elke mogelijkheid om politieke invloed uit te oefenen in de politieke groepen voor hen gesloten was. Met de politiek hadden de vrouwen zich niet te bemoeien: in diezelfde tijd vallen uitsprakenGa naar voetnoot1) als: ‘Eigentlich will die Frau gar nicht einmal wählen. Die Frauen sind nun einmal unpolitisch von Natur’. De ‘Entpolitisierung’ van de vrouwen werd in alle suborganen van de N.S.D.A.P. konsequent doorgevoerd. Sinds einde 1930 mogen b.v. de vrouwelijke studenten niet meer behoren tot het grote N.S. Studentenverband, maar zij worden in een aparte organisatie ondergebracht. In deze periode spelen de vrouwen in de politiek nog maar een passieve rol: men gebruikt hun hulp, hun propagandistische kwaliteiten en hun stemrecht, maar zelf invloed uitoefenen kunnen zij niet. *** Natuurlijk kon men in de ‘systeemtijd’ geen voorstellen | |
[pagina 8]
| |
doen om de vrouwen het stemrecht te ontnemen. Maar thans, na de omwenteling, nu het stemrecht een geheel andere funktie gekregen heeft, nu zou er op grond van de boven weergegeven denkbeelden alle reden zijn om de vrouwen van de stemplicht, die zij immers zelf niet wensen, te ontheffen. Dit is echter na 1933 niet geschied en voorstellen om voor haar het stemrecht af te schaffen zijn ook binnen afzienbare tijd in Duitsland niet te verwachten. We zien namelijk, dat met het aanbreken van de periode der machtskonsolidatie de lijn is omgebogen en dat in steeds sterker tempo de vrouw weer wordt teruggehaald naar de politiek. Van ‘entpolitisieren’ is geen sprake meer. Integendeel, meer dan ooit, meer dan in enig land ter wereld, worden nu de vrouwen opzettelijk, nadrukkelijk en onophoudelijk betrokken in het leven en bij de daden van de staat. Men heeft n.l. in Duitsland de vrouwen nodig. Bijna elke ekonomische maatregel, die de Duitse regering neemt, heeft betrekking op de taak van de huisvrouw. Zìj moet met het lagere vetrantsoen zien rond te komen en zìj moet Ersatzen vinden voor de waren, die niet te krijgen zijn. Zij moet ook overreed worden om de Duitse produkten te verkiezen boven buitenlandse. Tenslotte moet zij meehelpen om waardeloze, maar voor de industrie nog bruikbare produkten uit de vuilnisbak te houden. Met de stijgende oorlogskansen komt bovendien het besef, dat in oorlogstijd een land afhankelijk is van de vrouwen. En met ‘Gründlichkeit’ worden thans ook reeds de vrouwen systematisch in hun oorlogstaak geoefend. Maar dit alles is onmogelijk als men de vrouwen niet in de politiek betrekt: willen deze maatregelen enige kans van slagen hebben, dan moeten de vrouwen weten waarom ze genomen worden. | |
[pagina 9]
| |
Daarom wordt thans aan de politieke opvoeding van de vrouwen de grootste aandacht geschonken. In de brochures voor vrouwen vindt men geen woord meer over de mannenstaat, integendeel: reeds twee jaren achtereen heeft Hitler te Neurenberg gesproken over de samenwerking van man en vrouw, zonder welke geen staat kan bestaan. En, ondanks Rosenberg, die voor de feministische vrouwenbewegingen slechts hoon en smaad over had, publiceert thans de officiële Duitse ‘Frauenwarte’ in haar laatste nummer een rijk geïllustreerd artikel over ‘grote Duitse vrouwen’. Tegenwoordig hoort ook de feministe Helene Lange daar weer bij. Hierdoor komen de vrouwen, politiek gesproken, weer in een geheel andere positie. Men zal haar aanmoedigen in het verkrijgen van politieke kennis en zorgvuldig de nadruk leggen op de waarde van het staatsburgerschap. Van een werkelijke uitoefening van staatsburgerlijke rechten, zoals wij die in demokratische landen kennen, is natuurlijk geen sprake. Het is zelfs de vraag of de zeer machtige vrouwenorganisaties het wel ooit tot het voeren van een zelfstandige politiek zullen brengen. Het feit, dat zij in vier jaar nu al hun derde ‘Reichsführerin’ bezitten, bewijst, dat bij meningsverschillen met de mannelijke machthebbers de vrouw het onderspit delft. Maar men zal stellig met de vrouwen meer rekening moeten houden, dan men vroeger heeft verwacht.
***
De N.S.B. in Nederland is nog niet toe aan het stadium van de doorwerkte en logisch samenhangende maatschappijtheorie en van de tot in de details uitgewerkte partijorganisatie en -programma's. Haar politiek is er nog een van leuzen en uitroeptekens. En ze is ook de vraag van | |
[pagina 10]
| |
de politieke positie van de vrouw in het fascisme opgelost in de volgende zinsneden: ‘De vrouw is het hart van het volk. Voorlopig staat de N.S.B. dus blijkbaar nog op het standpunt, dat de N.S.D.A.P. al weer hard aan het verlaten is: ze wil slechts mannelijke staatsburgers erkennen. Tegelijkertijd laat de N.S.B. wel vrouwen als partijleden toe - en klaarblijkelijk nemen zij daar dezelfde positie in als de mannen, met de restriktie, dat zij nooit leidende funkties bereiken. Ook in dit opzicht treft de analogie met de opvattingen, die heersten in het Duitse nationaalsocialisme omstreeks de tijd van de Hitlerputsch in München (November 1923). Het meest karakteristieke van die opvattingen is, dat zij onklaar en onuitgewerkt zijn. | |
De vrouw als arbeidster.In het nationaal-socialistische standpunt ten aanzien van de arbeid van de vrouw zijn eveneens elkander tegenstrevende opvattingen en tendenzen te onderscheiden. Toch staat in ieder geval één ding vast: dat het nationaalsocialisme niet bereid is de vrouw op de arbeidsmarkt als de volkomen gelijkwaardige van de man te aanvaarden. Vrouwen, die arbeiden, nemen niet alleen feitelijk, maar | |
[pagina 11]
| |
ook in principe een uitzonderingspositie in. Welke deze positie is, hoe groot de arbeidsgelegenheid is voor vrouwen en over welke beroepen deze zich uitstrekt, dat is een vraag, die zowel theoretisch als praktisch op zeer verschillende wijzen is opgelost. In de eerste periode van de nationaal socialistische beweging in Duitschland, maar ook in andere landen, keert men zich principieel tegen elke maatschappelijke betaalde arbeid voor vrouwen. De plaats van de vrouw is het huisgezin, haar opleiding moet uitsluitend op haar toekomstig moederschap gericht zijn. Hitler schijnt in Mein Kampf deze mening te zijn toegedaan. Dit standpunt heeft niets verwonderlijks indien men bedenkt, dat het nationaalsocialisme nauw verwant is aan de voor-oorlogse opvattingen en neigingen, die leefden in de reactionaire officiers- en ambtenaarskringen, waarin het ontstond. Bovendien is er onder de oud-frontstrijders, uit wier ontgoocheling en teleurstelling de eerste felle verzetstromingen hun daadkracht ontvingen, veel verbittering tegen de vrouwen en meisjes, die in oorlogstijd de betrekkingen hadden gekregen, waarop zij recht meenden te hebben. Afschaffing van de vrouwenarbeid scheen een oplossing te zullen worden voor hun direkte nood. Precies hetzelfde argument is in krisistijd door Nederlandsche prae-fascisten uitgesproken. In de langzaam groeiende theorie van het nationaalsocialisme wordt dan uitdrukkelijk het maatschappelijk verschil tussen mannen en vrouwen geformuleerd en gewaardeerd: ‘..... dasz der Mann auf allen Gebieten der Forschung, Erfindung und Gestaltung dem Weibe überlegen ist, dessen Wert aber auf den ebenso wichtigen, alles andere voraussetzenden Wert der Blutserhaltung und Rassenvermehrung beruht’. (Rosenberg, t.a/p. p. 483.) | |
[pagina 12]
| |
Men zoekt echter tevergeefs naar de uitspraak, dat elke vrouwenarbeid moet worden onmogelijk gemaakt. Die eis wordt in later jaren dan ook niet meer gesteld. Na 1923 wilde de partij n.l. aanhang verwerven uit alle kringen, uit alle klassen van de bevolking. Ze richtte zich ook bewust tot de werkende vrouwen. Deze vrouwen heeft men beloofd, dat natuurlijk voor de niet-huwende vrouw en voor het jonge meisje een arbeidsveld en een broodwinning open moesten staan. Het lijkt mij een te gemakkelijke oplossing van de kwestie om dergelijke uitlatingen mét de samensteller van ‘Nationalsozialismus und Frauenfragen’ eenvoudig als ‘Agitationslüge’ te brandmerken. Dit standpunt hebben leiders van de N.S.D.A.P. niet alleen ingenomen om de stemmen van de arbeidende vrouwen te trekken. Zij zagen ook wel degelijk de maatschappelijke noodzaak om de vrouwenarbeid te handhaven: de moderne industrie kan niet buiten de goedkope meisjesarbeid, waaraan bovendien nog talloze andere voordelen verbonden zijn. Het belang van de werkgevers zal in deze tijd minstens even hard meegesproken hebben als dat van de winst voor de partij. Toch denkt men er niet over na de erkenning van de noodzaak van vrouwenarbeid, deze nu ook geheel vrij te laten. Uitspraken tegen de wenselijkheid van bepaalde soorten beroepsarbeid ontmoet men vóór 1933 even vaak. Na de omwenteling, toen de nationaal-socialistische regering ten aanzien van de vrouwen in overheidsdienst de handen vrij had, is dit tweeslachtige standpunt blijven bestaan. Er zijn vrouwen ontslagen met het motief, dat zij voor mannen plaats moesten maken. Er zijn leraressen overgeplaatst naar meisjesscholen, omdat de opvoeding van jongens voortaan geheel in mannelijke handen | |
[pagina 13]
| |
zou moeten zijn, en er zijn er daarna ontslagen aan de meisjesscholen, omdat ook daar nog een deel van de mannelijke onderwijskrachten moest worden ondergebracht. Het aantal studerende meisjes is beperkt: gekontingenteerd op 10% van het totaal aantal studenten. Zeer duidelijk ziet men de inkonsequenties van het regime ten aanzien van de vrouwelijke artsen: kort na de omwenteling heeft men - waarschijnlijk op aandrang van mannelijke doktoren - de ziekenfondspraktijk verboden aan alle vrouwelijke artsen, die getrouwd waren of uit andere bronnen voldoende inkomsten hadden. Daarmee werd voor een groot aantal vrouwen de mogelijkheid om een praktijk uit te oefenen geheel afgesloten. Tegelijkertijd nam men in ziekenhuizen en klinieken geen vrouwelijke assistenten meer aan, zodat het voor vrouwen onmogelijk werd de praktijkjaren te krijgen, nodig om zich als specialist te vestigen.Ga naar voetnoot1) Door al deze maatregelen is het aantal vrouwelijke medische studenten natuurlijk zeer snel gezonken. Tot 1936, want toen kwam men tot het besef, dat ook de vrouwelijke artsen zouden moeten worden betrokken in de oorlogsvoorbereiding, vooral als plaatsvervangsters van de mannen, die naar het front zouden moeten. Bovendien kwam er gebrek aan kursusleidsters bij de ‘Bund Deutscher Mädel’, die op grote schaal Rode Kruiskursussen organiseert. Dit laatste jaar is er dus weer een intensieve propaganda ingezet voor de medische studie voor vrouwen. De juridische studie daarentegen is op het ogenblik voor vrouwen praktisch gesloten. Er zijn officiële uitspraken, die de ongeschiktheid van de vrouw om juridisch te denken vaststellenGa naar voetnoot1). Waarschijnlijk betekent dit, dat er nog genoeg mannelijke juristen beschikbaar zijn. | |
[pagina 14]
| |
Dezelfde tendenzen vindt men in de industrie. Men is begonnen met pogingen om de vrouwen zo veel mogelijk uit de fabrieken en de kantoren te halen en hun arbeid te verschaffen in de huishoudingen. Premies aan huisvrouwen, die zich bereid verklaarden om een meisje op te leiden, moesten dit proces vergemakkelijken. De laatste jaren hoort men daar niet meer van. Integendeel, een korrespondent van de N.R.C. deelt mee, dat een nationaalsocialistische vrouw betoogd heeft, dat de gezinnen met veel kinderen het eerst zouden moeten profiteren van de aanwezige dienstmeisjes. Huisvrouwen met een of twee kinderen moeten het maar zonder hulp stellen! Er is in Duitsland dus niet meer voldoende huispersoneel: de meisjes en vrouwen trekken weer naar de fabrieken. Echter ook daar weer alleen naar bepaalde bedrijven. In de textielindustrie, waar door gebrek aan grondstoffen malaise heerst, raadt men haar ook nu nog aan een betrekking in de huishouding te zoeken. In de oorlogsindustrie worden tegelijkertijd getrouwde vrouwen tewerk gesteld. Een onverdacht getuigenis van het feit, dat in Duitsland vrouwenarbeid op grote schaal voorkomt, heeft Frau Scholtz-Klink, ‘Reichsführerin van de N.S. Frauenschaft’ in een rede te Neurenberg afgelegd. Volgens het verslag heeft zij daar o.a. gezegd, dat ‘boze tongen buiten Duitsland beweren, dat de arbeidsmogelijkheid van de Duitse vrouw zich uitsluitend bepaalt tot kinderen en keuken, maar (dat zij daartegenover stelde), dat 11½ millioen vrouwen werkzaam zijn in de Duitse bedrijven, in kantoren en winkels, in ziekenhuizen en scholen en op vele andere plaatsen.’ (N.R.C. 11 Sept. '37). Een dergelijke mededeling beschouwt men buiten Duitsland lang niet als een onverdeeld gunstige omtrent de | |
[pagina 15]
| |
toestand van de vrouwen. Dit cijfer zegt in de allereerste plaats iets over de levensstandaard van de bevolking. Het toont aan, dat er talloze getrouwde vrouwen in Duitsland werken, niet uit voorkeur, maar uit noodzaak. Ten overvloede wordt dat feit ook nog eens in dezelfde rede van Frau Schultz-Klink gereleveerd, waar zij het heeft over vrijwillige arbeidsdienst voor meisjes in fabrieken, ‘ter ontlasting en het met verlof zenden van arbeidstersmoeders’. Over de algemene positie van de vrouw op de arbeidsmarkt, zegt het cijfer van 11½ millioen weinig. Er blijkt b.v. niet uit, of men de vrouwen in de beter betaalde en meer voorbereiding eisende beroepen ook moeilijkheden in de weg legt. Er blijkt niet uit of het regelmatige of losse arbeid is en of er gelijke lonen als voor mannelijke arbeiders worden betaald. Er blijkt hoogstens een inkonsequentie uit ten aanzien van vroegere uitspraken. *** De houding van de N.S.B. ten aanzien van de vrouwenarbeid is in de door haar uitgegeven brochures slecht geformuleerd en daarom onduidelijk. Door Ds. Hylkema wordt het standpunt van Famke beslist afgewezen. Intussen geeft mevrouw Gunning in ‘De vrouw en het Fascisme’ de volgende omschrijving van de roeping van de vrouw in de maatschappij: ‘Die roeping is in de eerste plaats te zijn: wat men is: vrouw dus vrouwelijk. Zelfs al huwt men niet, dan kan men toch zijn taak in de Maatschappij vrouwelijk vervullen. Hier staat òf een tautologie, want een vrouw kan wel niet veel anders zijn dan vrouwelijk, òf er staat een ernstige | |
[pagina 16]
| |
bedreiging voor de arbeidsvrijheid van de vrouw. Zal in het Fascisme een meisje niet meer haar (vrouwelijke) neiging mogen volgen om zich te bekwamen voor elke betrekking, waarvoor ze de kapaciteiten bezit? Zullen alle werkende vrouwen, alle typisten en fabrieksmeisjes, op den duur niets anders meer mogen doen dan behoeftigen steunen en ‘de zedelijkheid bevorderen’? In de brochure van dr. Hylkema wordt weer uitdrukkelijk gesproken van het recht van elk jong meisje om te studeren of naar kantoor te gaan, ‘als zij zin heeft’. Maar ook daarin wordt er met geen woord over gerept of deze vrouwelijke arbeidskrachten in de toekomst gelijk zullen worden gewaardeerd en beloond als haar mannelijke kollega's. Ook over arbeid van de gehuwde vrouw, een probleem, dat toch in vele opzichten het gehele vraagstuk bepaalt, wordt in het geheel niet gesproken.
*** | |
De vrouw en het huwelijk.De totaal veranderde opvattingen over vrouwenarbeid hebben tot gevolg, dat nu in de laatste tijd ook de denkbeelden, die van nationaal-socialistische zijde over het huwelijk verkondigd worden, weer geheel anders klinken. Het was een axioma van het nationaal-socialisme, dat het huwelijk ‘ontaard’ was. Mevrouw Gunning spreekt over ‘een wanbegrip over de verhoudingen van man en vrouw, die eindigen MOEST in een volkomen huwelijksontwrichting. DUS staatsontwrichting’ en gaat dan voort: ‘Daarom, wil ooit de samenleving weer goed worden, dan is herstelling van het huwelijk en van het gezin wel het meest fundamenteele, waarmee begonnen moet worden. | |
[pagina 17]
| |
In deze en ook in de meeste Duitse brochures wordt deze ‘ontwrichting’ toegeschreven aan de moderne moraal en levensopvattingen (die door ‘liberalisme, Marxisme en feminisme’ besmet zijn), maar ook en vooral aan de vrouwenarbeid. De opleiding van meisjes in intellektuele beroepen, de betrekkelijk hoge lonen, die zij vóór haar huwelijk verdienden, de arbeid van de gehuwde vrouw, dit alles werd als oorzaak genoemd. De eerste daad van het Duitse nationaalsocialistische regime ten aanzien van de vrouwen is in overeenstemming daarmee een maatregel geweest, die ertoe moest bijdragen, dat de vrouwen de beroepen zouden verlaten en in het huwelijk zich uitsluitend aan haar plichten als huisvrouw zouden wijden. Die maatregel was het besluit om ‘huwelijks leningen’ mogelijk te maken. Er werd een som geld beschikbaar gesteld voor ieder jong paar, dat in het huwelijk wilde treden en dat niet beschikte over het geld om zich een huis in te richten. Bij de geboorte van elk kind werd een bepaald percentage kwijt gescholden. Voorwaarde voor het verkrijgen van zulk een lening was, dat de vrouw haar beroep moest opgeven. Niets tekent nu beter de nieuwe toestand en de nieuwe opvattingen dan het volgende bericht: ‘Heden zijn de wijzigingen in de wet op de leeningen voor jong gehuwden van kracht geworden. Voortaan zullen zij ook worden verleend als de vrouw na het sluiten van het huwelijk blijft meeverdienen. Ook mogen voortaan vrouwen, die reeds met een leening getrouwd zijn, een betrekking aannemen. .....’ Hiermee wordt dus de oude toestand hersteld en min of meer gesanktioneerd. Men moet nu echter niet konkluderen, dat in Duitsland de positie van de getrouwde vrouw in het geheel geen verandering zal ondergaan. Want het nationaalsocialisme, dat nu immers ook de | |
[pagina 18]
| |
algemeen geldende moraal bepaalt, heeft over het huwelijk uitgesproken denkbeelden en idealen. Het beschouwt de verbintenis van man en vrouw in de eerste plaats als het middel om kinderen te krijgen en wel meer kinderen en betere kinderen. De nationaalsocialistische bevolkingspolitiek grijpt diep in in het persoonlijke leven. Zij suggereert de vrouwen, dat het eervol en goed is om veel kinderen te krijgen. Bovendien streeft ze naar rasverbetering. Enkelen, zoals Darré, gaan daarin heel ver. Van hem is de uitspraak, dat het toch onzinnig is, dat de mensen eeuwen lang met hun paarden en koeien een bewuste teeltkeus hebben toegepast, doch dat het hen zelf veroorloofd is geweest te huwen en zich voort te planten zonder dat op de meest gewenste kombinatie van raskenmerken werd gelet. Ernstige plannen voor een algemene huwelijksregeling van bovenaf zijn er echter waarschijnlijk nog niet. Wel moeten de leden van de weermacht en van S.A. en S.S. toestemming voor hun huwelijk vragen, waarbij in de eerste plaats gelet wordt op het ras van de toekomstige vrouw en op haar vermoedelijk vermogen om gezonde kinderen te krijgen. Voor ‘S.S.-Bräute’ heeft men speciale scholen, waar zij in nationaalsocialistische zin worden opgevoed. Ook de maatregelen, die men in Duitsland neemt om erfelijke ziekten tegen te gaan: de sterilisatie van onvolwaardigen, moeten beschouwd worden als een beperking van de vrijheid van het huwelijk. In al deze maatregelen vindt men het streven om het doel van het huwelijk ondergeschikt te maken aan dat van de staat. Dit alles zal op den duur stellig zijn weerslag moeten vinden in de positie van de vrouw in het huwelijk. Enerzijds zal wellicht haar zelfstandigheid tegenover de echtgenoot groter worden, anderzijds wordt haar persoonlijk leven | |
[pagina 19]
| |
langzamerhand totaal ondergeschikt aan het staatsbelang. Dit laatste zal stellig voor vrouwen moeilijk aanvaardbaar zijn. Zo ergens, dan dulden zij hier geen inmenging. In de wetgeving is nog niet veel veranderd. De scheidingswetten zijn dezelfde gebleven. Alleen zijn scheidingen op grond van de ‘Arierwetten’ mogelijk geworden, een nieuw scheidingsmotief, dat vrij vaak schijnt te worden gebruikt. Pas als de voorgenomen totale herziening van het Duitse burgerlijk recht een feit zal zijn geworden, kunnen wij zien hoe de nationaal-socialisten zich de burgerlijke positie van de getrouwde vrouw denken. Misschien is het volgende besluit daarvan reeds een kleine aanwijzing: Door ongehuwde moeders, die zelf voor haar kind zorgen, en door ongehuwde vrouwelijke ambtenaren mag voortaan officieel weer de titel ‘Frau’ worden gebruikt. Dit was weliswaar al onder de republiek van Weimar gebruikelijk, maar in 1933 is dit voorrecht (volgens de N.S. Beamtenzeitung) afgeschaft. Vroeger heeft men dit gebruik stellig aangevoerd als bewijs van de ‘ontwrichting’ van het monogame huwelijk! Het is nu maar de vraag in hoeverre de nationaal-socialisten zelf met deze ontwrichting door zullen gaan. |
|