Het zichtbaar geheim(1915)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 185] [p. 185] De levensbond Arme menschheid, om uw wonden Te verduiken, te beschermen, Wringt ge u in verholen kermen, Lacht als schijnbare gezonden. Wat de Onkenbare in u plantte Scheurt en rijt en wil zich beuren Om te kleuren en verkleuren, Hoe ertegen 't lot zich kante. Deernis doet mijn oogen weeken Als ik zie hoe gij moet smarten En de pijnen en de parten Die u treffen tracht versteken. [pagina 186] [p. 186] De eene die zijn spel ziet slagen, Heft het hoofd en toont zich zeker, Maar zijn hart die stille spreker Houdt niet op hem aan te klagen. De andre ziet zijn hoop verloren, Maar hij glimlacht in zijn pijnen Naar de flakkerende schijnen Die zijn zelfgevoel bekoren. Geen van hen houdt op te strijden, Enkel om dat kleine beetje Leven dat hen schreedje aan schreedje Voert naar 't eind van alle lijden. Als in 't bosch gevangen stralen Die in nacht van schaduw zinken, Voelen zij zich ras verblinken In de moeren van de dalen. Maar waar even maar een open Hen laat wieglen, hen laat wijlen, Toonen zij de bronzen stijlen Van hun kerker goudbedropen. [pagina 187] [p. 187] Tot de zon zinkt - Want gebonden Aan zijn bol zoolang zij leven Zijn met hem zij opgeheven - Dood? - neen 't licht in waar ze uit bronden. Want de smart van de arme ranken Die verdeeld elkaar bevechten, Aan een schijn hun hart verhechten, Krachtloos en vereenzaamd zwanken, Eindigt en verkeert in vreugde Als de bron die in hen werkte Hen weer opslorpt in zijn sterkte Waar hij elk uit teugt en teugde. Arme menschheid, kondt ge uw monden, Gretigen en drinkensmoeden, Altijd voelen dáár te voeden Waar uw driften zich ontwonden, Aan dat ééne ondeelbre stroomen Dat u uitzond en doet keeren, Dat in de eerste en zoetste leeren Door de kindren wordt vernomen, [pagina 188] [p. 188] Aan de liefde die onscheidbaar Alle dingen vormend, dragend, Geen atoom haar kreis ontjagend, Ook wat dood heet begeleidbaar, Eindelooze zee van ether, Niets en niemand ooit deed derven. Zoetst het leven, zoetst het sterven Van de onsterfelijken eter Die dat eene aan allen eigen Proefde en wist en steeds bleef smaken. Meestergeest in alle taken Zal hij al zijn haten zwijgen Voor dit spreken, sterk en machtig: Alle wezens, kleine en grooten, Maakt één wezen tot genooten, Allen in één bond eendrachtig. Vorige Volgende