Het zichtbaar geheim(1915)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] In nevel Aan W.L. Penning Jr. De winternevel waar het licht in broeit Heeft weer ons met zijn zilvren wade omhangen, Het is of al het zichtbre dieper boeit Nu zoete blindheid half ons heeft bevangen. Wie had die tooverwereld inniger lief Dan gij, mijn vriend, die uw verdonkerde oogen Zoo lang al niet naar 't teere weven hief Van wintertwijgen door geen wind bewogen. Het eiland in de rijp bloeide om u heen, Van witte bloesem stondt gij oversprinkeld: U liet het Knaapje, op de ar gewipt, alleen, Gij staart hem na, die juicht, daar 't belpaard rinkelt. [pagina 166] [p. 166] Bloeide nochtans daarna het wonderrijk Niet altijd blanker blijder in uw droomen? Zangriger voertuig nam met u de wijk: Wat vriendlijk voerman vierde dáár de toomen! Verlaten waart gij nooit, en half maar blind, Zoo half als wij nu, die in nevel waden: Hoe dichter voor ons oog de nacht begint Hoe zoeter we in ons hart haar vormen raden. Vorige Volgende