Het zichtbaar geheim(1915)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Zijn aanschijn Gij draagt de trekken niet van een die stierf, Draagt niemands trekken. U te zien is meer Dan eenig wezen zien dat vorm verwierf; Schoon zonder u geen vorm. Het eindloos heer Van levende gedaanten woelt en klaart In u, gaat van u uit, keert tot u weer. Daarom toont nergens de afgebakende aard Een beeld van u. Alleen de zee gelijkt Ten deele u, waar veel in en over vaart En oorsprong vindt en spieglend zich bekijkt En meê beweegt. Ook is in haar de golf Geen dwalende eenling: helder of beslijkt, [pagina 86] [p. 86] Of schuimbekroesemd felle waterwolf, Leeft hij met de andren, is nooit los van hen; Hij heeft zijn voorman dien hij al bedolf, Zijn achterman die ook om hem zijn ren Niet zal weerhouden. Allen samen zijn In wissel-beurt en -leven wat ik ken Als 't zeegelaat, nu rozig door den schijn Van daagraad of zonsondergang, dan groen Van diepte of zwart van wolken, kristallijn Somtijds boven blank zand, gekleurd plantsoen Van wieren of koraal, en vreemd gediert. Wrakken zijn daar die schippers bleeken doen, En iedre boot die drijft, vogel die zwiert Spiegelt erin, en steden aan den kant. Zoo is het zeegelaat: mijn denken stiert Erover en ziet u: geen wezen kan 't Uwe zoo beelden, maar nog zijt gij meer: Gelaat, dat daaglijks staart en nachtlijks brandt, Soms zoo vreeswekkend na, dan beangstend veer. Vorige Volgende