Voorwoord tot het derde en vierde deel
Nu de schrijver de twee volgende deelen van dit Proza zal in druk geven, is hij zich bewust van een moeilijkheid. Meer dan de voorafgegane, meer dan een van de latere, leggen ze getuigenis af van een hartstocht waarmee hij zoo niet alleen, dan toch in vrij sterke mate vereenzaamd gestaan heeft. Hij had en heeft een verterende belangstelling in de ontwikkeling van de nederlandsche dichtkunst bij tijdgenooten. Alle of zoo goed als alle nederlandsche dichters heeft hij gekend. Hun werk boeide hem. Hij verdiepte zich erin met een voor niet-dichters, en vooral hier te lande, onbegrijpelijke overgave. En hij schreef erover, met de bedoeling, weliswaar, verstaan te worden door leeken, maar met het van jaar tot jaar toenemend bewustzijn, dat de werking van zijn schrijven voornamelijk moest gericht zijn op de dichters zelf.
Nochtans: - de kunst van het vers, en, als verwant daaraan, de kunst van het proza, is evenals de schilderkunst, als de muziek, als de bouwkunst, als de wijsbegeerte, niet enkel de persoonlijke zaak van hen die haar beoefenen. Zij is, in engere zin, als aan de taal van een volk gebonden, een landsbelang, - in wijdere, als voeling houdend met de dichtkunst van andere volken, een belang van de menschheid.
Mijn opzet met het schrijven van dit Voorwoord is geenszins deze overtuiging te verdedigen. Ik wil zelfs nauwelijks de lezers van dit deel erop voorbereiden. Veeleer wensch ik hen te waarschuwen.
Er zijn sommige beroepen en bedrijven waarin het samenstel van handgrepen, bewerkingen, werktuigen