De oude strijd
(1905)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
[pagina 7]
| |
‘Als na den strijd zich over 't land
De stille soldaten verdeelen,
Er klinkt signaal noch veldzang meer,
Trompetten noch fluiten spelen -
Met het heir
Is de vreugde aan kant.
Maar één soldaat (zijn haard brandt hel,
Zijn kindren zingen en vêelen)
Houdt in zijn hand zijn hoofd gestut,
Hij denkt wie hem deden deelen
Hun haard, hun hut,
Hun trekken herkent hij wel.
Hij denkt: als weer in den strijd ik ga
(Zijn kindren zingen en vêelen)
Dan zal ik trompetten voor hut, voor huis,
Tot het hart warm wordt dier êelen
Die, met hun goede daden thuis,
Zullen glimlachen dat ik daar sta’
* * *
| |
[pagina 8]
| |
Zoo schreef ik vóór de strijd begon
En zond u 't vers opdat gij wist
Dat zoo ooit één vergeten kon
De goede daad, ze 't doel niet mist,
Maar als een wel-geschoten pijl
Het wit treft waar zij henen ijl.
Gij richtte uw pijl op 't dichterhart
En wist niet of ge faalde of troft;
Dan heeft in dooden tijd de smart
Om schoon dat stierf uw hart verdofd.
Toen schreef ik en beloofde mij:
Mijn nieuwen strijd aanschouwe zij.
Mijn nieuwe strijd begon. Nu, blaas
Trompetter, niet voor huis of hut,
Maar voor het graf waar van 't geraas
Van u en elk de zerk haar schut.
Haar moog de vrêe weldadig zijn,
Ons strijdens vreugd en lijdens pijn.
|
|