De nieuwe tuin(1898)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] VI. Dien knaap hier die om bloedge wond geslagen Een maand in cel en schemer kleumen moest Maakte onverhoopt zijn kleurige arbeid noest Van draad tot pluksel uit elkaar te ragen. Want, zei hij, toen die wolge en kleurge vracht Onder mijn handen tot een vloervol groeide, Toen leek 't wel of me 't veld vol bloemen bloeide Waarlangs ik hier zoo graag te wandlen placht. O Kind, o Dichter, zoo om schijn van bloemen Zoo blij gij arbeidde in uw droeve cel, Hoe vroolijk moet dan ik die vrij ben wel Bereiden bloei dien 'k waarlijk zoo mag noemen. Vorige Volgende