De legende van de ruimte(1926)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] II. Apostelschap Zeker zijn hier en daar Over de wereld Menschen die mij beminnen. Toch ben ik eenzaam En weet niet een enkle te vinden Tot wie ik zóó kan spreken Als mijn hart mij ingeeft. Want ik zou willen zeggen: Luister, Er is een groot werk te doen. Gij en ik samen kunnen het ondernemen. Maar dan moeten we elkander geheel verstaan. Wij moeten het plan ervan zien met een zelfde gelijkheid Als wij met onze oogen de ruimte zien buiten ons, De sterren, de zee en de vormen van berg en boom, En de menschen in stad en land, En de dieren, de planten, Alles, in één woord. Zoo eender moeten we ons plan zien, en zeker zijn Dat we ernaar kunnen handlen. En evenzoo: dat andren het zoo kunnen zien, Dat het in de natuur ligt Van alle menschen, als ze eenmaal dit plan zagen, Het te verstaan en ernaar te leven. Want er zijn toch noodzaaklijke verbeeldingen. De wereld zelf is onze noodzaaklijke verbeelding, En dat ik ik ben en gij gij is onze noodzaaklijke verbeelding, En dat twee maal twee vier is, is onze noodzaaklijke verbeelding. Zóó is ook in ons noodzaaklijk de verbeelding [pagina 18] [p. 18] Dat Goedheid bestaat, en Wijsheid, en Schoonheid, En dat elk schepsel, elk ding, als het daaraan beantwoordt, Zijn bestemming vervult. Het geloof aan een band tusschen al wat bestaat is noodzaaklijk, Een band, hoe dan ook, en bij alle verschil een gelijkheid Die maakt dat we elkander verstaan En elk ding verstaan, En deel hebben, levend of dood, aan eenzelfde Wezen. Ik leer u dit ééne Wezen als ons aller eerste Noodzaaklijke verbeelding. Ik noem het Het Leven. Want hoe zou ik anders leven Dan uit dit Eene. Liefhebben moeten we 't wel, Want het is van alles wat we ooit liefhebben Begin en oorsprong; Van ons en het andere. Allen ontmoeten we elkaar in die ééne liefde, De liefde voor 't Leven. Dit dan is van alle noodzaaklijke verbeeldingen de laatste Die ik u vraag te gelooven: Dat het Leven u liefheeft. Want hoe toch zou ik van u Kunnen wenschen dat gij mij liefhadt, Als niet in u de liefde van 't Leven zelf Mensch werd; Want andere liefde begeer ik niet. Zooveel in mensch, dier, plant, ja in sterren en steenen Liefde van 't Leven is, Zooveel begeer ik. Vorige Volgende