Het lachende raadsel(1935)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] De Weg Buiten de wegen is een weg, Men weet dat men hem vaak beging, Maar zoeken baat, noch overleg, Noch navraag, noch herinnering. Totdat men plotsling ergens staat En hem begaat en hem herkent: Het landschap in zijn oude staat, Een bocht waarin het uitzicht endt. En toch zo nieuw. Een ander licht Doorschijnt het loof bij elk bezoek, Elk wandlaar heeft een nieuw gezicht, Verlokkend roept om iedre hoek Een vreemde klank van stem en lach. Vertellen zal ik nu heel niet Van al wat ik er hoorde en zag - Ik deed het in zo menig lied - Maar wil nu enkel zeggen wat, Als men daar is, men altijd wou. Het is - o dwaas verlangen! - dat Deze éne weg nooit eindigen zou. [pagina 67] [p. 67] Want dit alleen - het gaan daar - is Geluk. Zolang men er verblijft Voelt men zich sterk, kent geen gemis En niets dat her- en derwaarts drijft. Mocht het zo zijn! En nochtans, neen! Want als daarna - hoe lange poos - Geen teken van mijn weg verscheen En ik ging zwak en hulpeloos, Dan wist ik toch dat onvermoed Hervinden zoeter dan genot, En vreugde die het leed vergoedt Beter is dan een leedloos lot. Vorige Volgende