De Wimpel
Over de eeuwen heen groet ik u met vlag en wimpel.
Zelden hees ik de driekleur, want zelden
Voelde ik mij éen met hen die haar hesen; -
Maar de wimpel bewaarde ik voor u alleen.
In de jaren toen Holland en Zeeland een man behoefden,
Wijs en aanzienlijk, lenig en sterk van geest, betrouwbaar,
Waakzaam en vol van vonden, persoonlijk belangloos,
Vonden zij u: niet enkel bekwaam, maar groter
Dan zij begrepen, en nochtans geneigd het trotse
Hoofd naar hun kleinheid te nijgen, zijn vlucht te bezwaren
Met de noodzaak van hun bestaan en als godspraak te aanvaarden
De onafwendbare kracht van hun enge beperking.
Want wij maken ons leven niet naar onze aandrift,
Maar in bond met de machten die ons weerhouden.
Dit is waarlijke grootheid: niet meteoorlijk
Schieten door 't ruim, een kern en een staart, ongebonden,
Aanstonds vergaand en verspattend in eindloze ruimten,
Maar, gebonden aan 't strenge geheel, en wetmatig,
Toch door zijn macht de wentling meê te bepalen
Van de gesternten, geschikt in wiskunstge figuren.
Dat dit gesternte, dit kleine geheel van gewesten,
Zeventien niet, maar zeven, in 't ruim van Europa,
Dáar zonder invloed niet, en niet zonder kracht in de wereld,
Wentelde en wentelen bleef, dankt het deels aan zijn wezen,
Deels ook aan u. En daarom staat uw gestalte,
Van u, de vóor vier eeuwen geboorne, nog altijd
Als op de kim van ons denken, en daarom hijsen
Wij nu niet enkel het roodwitblauw, de vlag van de natie,
| |
Maar erneven de wimpel, 't oranje, als teken
Van een gemeenschap van man tot man, met u, onze Leider.
En zo groet ik u dan, over de eeuwen heen, met vlag en wimpel,
Met de driekleur, de zelden gehesene, omdat ik zelden
Eén was met hen, die zelf niet éen, haar gedachtloos hesen,
Maar ook met de wimpel, 't oranje, het heilig bewaarde
24 April 1933.
|
|