Het lachende raadsel(1935)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Ik in mijn Jeugd Ik, in mijn jeugd, sprak als de grootsten spraken, En vormde mijn gedragen naar hun wet. Toen hielp mij Keats het schone vers te maken, Shelley de strofe en Shakespeare het sonnet. Ik wilde kunstnaar, dichter, minnaar wezen Als zij en kende als knaap geen schoner droom. En werd ik boven mijn verdienst geprezen, Ik boog, ik knielde in stilte, en wist mij vroom. Dan schreide ik om mijn Zelf, mijn Hart der Harten, En vroeg de God-in-mij Zijn eigen spraak. Hij lachte en zei: wie zal de Goden tarten! Uw eigen spraak, maar eerst uw eigen taak! Toen heeft hij mij mijn eenge taak gegeven: De dienaar zijn en zegger van het Leven. Vorige Volgende