Het lachende raadsel(1935)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Titelgedicht [pagina 8] [p. 8] Titelgedicht Ik had de wereld van mijn tijd verlaten En dwaalde in 't landschap tussen kloof en zon Toen in me opnieuw het spel van klank en maten, Het stromen van de inwendige taal begon. Het lokken van een ziel in kinderogen, Van een gestorven dromer 't zangrig lied, En de avondrust, hebben mijn hart bewogen Nog eens te zien wat wereld ik verliet. Mijn vrijheid voegde zich naar haar beperking En vond die schoon. Ik zag me als zulk een kracht Die grensde en bond. Ik juichte om de versterking Van 't schijnbaar kleine, tot triomf gebracht. Heb ik dan 't wereldkluwen nu ontwonden? O neen. Maar toonde als lachend raadsel aan: Dat schoonst en vrijst zijn wie het vastst gebonden De wereldwindingen ten einde gaan. Vorige Volgende