De kristaltwijg(1903)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] De Verlatene [pagina 107] [p. 107] I Gij kwaamt op aarde en hebt haar niet verlaten Toen ze u verliet: nu leeft ge, een eenzaam man. Ik wil u helpen, Vriend, zooveel ik kan, Maar hulp van mensch kan wie zoo lijdt niet baten. Ik zag den dag met bleeken glimp u haten. Lijkkleurig keekt ge omhoog: ik rilde ervan. Toen gingt ge in 't huis en sloot de luiken: dan Was 't of u 't woud en wind en wolk vergaten. En gaand langs 't pad waar bruine blaren dorden Betreurde ik zooveel hoop en zooveel leed En in mijzelf uw beeld zoo droef verworden. Totdat als een die de oogen opendeed Ik zag de Stad waar vuurge treinen snorden Door de ijzren hal waar mijn trein binnengleed. Vorige Volgende