Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 135] [p. 135] Goden en grenzen: het tweede boek MYTHEN [pagina 137] [p. 137] Mythen [pagina 139] [p. 139] I Late lente [pagina 141] [p. 141] I Meidag Hoe nabij, Hoe als eerst, Glanst het boschje en straalt de wei, Schalt de leeuwrik die met zang de lucht beheerscht. Zorgenvol Liep ik uit, Eer ik 't wist kwam Lente en zwol De oogen vol met groen me, de ooren vol geluid. Wie bleef jong? Wie werd oud? Lente lachte en mijn hart zong De eigen tonen over die ze een knaap vertrouwt. Vorige Volgende