Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] XII Mijn afscheid klinkt in de ooren Die openstonden voor mijn groet. Wij voor elkaar geboren Maken elkander 't heengaan zoet. Wij loven hen die blijven, Wij hebben hen die komen lief, Wij zien, uit vormloos drijven, Hoe aldoor weer zich één Vorm hief. Wij weten dat Zijn straling Door nood noch kwaal ooit wordt gedoofd, Buigen, ter laatste daling, Ziende naar Hem, eerbiedig 't hoofd. Vorige Volgende