Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] [pagina 7] [p. 7] Goden en grenzen: het eerste boek HET SPEL VAN DE ZIEL - EEN NALATENSCHAP - HET DUINPAD - SAMENSPEL [pagina 9] [p. 9] Het spel van de ziel [pagina 11] [p. 11] I De mensch en de meester [pagina 13] [p. 13] De mensch en de meester I De meester spreekt: uw bloemen Wieglen omlaag, omhoog. Mijn naadren en mijn noemen, Het welkom van mijn oog, Doet hen in schomling deinen, Bewaart voor vallen hen: Als een prieel omtwijnen Zij mij, die hunne ben. Doch drijft als 't bloeit en loovert Uw Wil dat webbe uiteen, Dan zit ik, wreed betooverd, Roerlóos, gelijk een steen. Vorige Volgende