De figuren van de sarkofaag(1930)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Winterwende I Statenbouw Worstelend met de Chaos voegde elk volk Opnieuw zich tot een tijdelijke bouw. Lenin en Mussolini, Angora, Weimar, Versailles en Volkenbond zijn nieuwe namen Van macht of recht. Zij binden 't kleine huis Dat de aard is, waar wij allen samen wonen, En winnen hulde of haat, zooals eertijds Namen van vorsten. Lichamen van menschen Zijn 't metselwerk van staten, en de reuk Van 't bloed is in de neus van ons, die enkel Nog fundamenten zien, en muren: nergens Een nieuwe kroonlijst. En waar de oude bleef Is hij besmeurd, gescheurd, en draagt de schimp Van de ouderwetsheid en kleingeestige praal. [pagina 22] [p. 22] II De sterkende wet De landen wintren. Op de sneeuw schijnt zon. De middagschaduwen zijn lang. Hoe vaak Genoot ik deze klaarheid. Elk seizoen Toont zijn verganklijkheid. De lente bloeit, De zomer rijpt, herfst neigt naar de ondergang, Maar winter schijnt een poos bewegingloos. De wet van worden en vergaan, de wet Van de seizoenen, toont hij, zelf seizoen, Toch niet als de andre in haar onvaste vorm, Maar in haar ónverbidlijkheid. Hij schijnt, Zoolang 't mag duren, de wet zelf. Zijn kou Doodt slechte kiemen: kiem van lauwe lust, Van heete drift, van rottende verwording. Hij sterkt één goede kiem: 't geloof in 't Jaar. [pagina 23] [p. 23] III Een nieuw patroon Temidden van de drift, de jacht, de woeling, Stil in de wereld staan, gevoelloos voor De vormen die bekoorden, die ontroerden: Een stilstaand oogenblik, volkomen nieuw, Maar dat opmerkzaam is op de ongesproken Inwendig ritselende wil. Daarna De daad, het grijpen, of een snel gebaar, Waarmee ge u invlecht in het weefwerk van De Tijd, als een patroon naast andre, tevens Saam met die andere in een vast verband. De Tijd weeft voort. Hij is die raadselgeest Die in u werkte en naar u greep: uw greep Was toch de zijne: en zijn voorteekening Bepaalde alreeds de vorm naar u genoemd. Vorige Volgende