De figuren van de sarkofaag(1930)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] De heilige en de moordenaar Hoe ge moet zijn? - o Zoete vriend! De heilge leeft, de moordnaar leeft, Elk doet zijn goedheid naar zijn aard En weet maar half waartoe het dient, Maar zeker is dat wie ontvalt Aan 't woord dat hij gegeven heeft En zijn geloof niet trouw bewaart, Het eedle sterven niet bereikt Waarin zijn ware leven blijkt, En niet de onsterflijke gestalt Waardoor hij ons een voorbeeld is. Ik weet daarvan een schoon verhaal Dat ik u in mijn rijm vertaal: Een heilig man leefde op een boom, Een kluiznaar in een groene nis, Het landvolk prees hem goed en vroom En vulde een neergelaten mand Met brood en vruchten en een dronk, En hield zich rijkelijk beloond Met zegen van zijn mond en hand, En knielde voor de gladde tronk En 't loof, door zulk een man bewoond. Nu woonde er in datzelfde woud Een moordnaar die aan 't wegenkruis De kooplui opwachtte en versloeg. Hij nam hun waren en hun goud Die hij bij nacht en ontij droeg Naar 't naaste dorp en 't eigen huis. [pagina 16] [p. 16] Hij ook kwam tot de heilge man En biechtte hem en vroeg pardon, Beloofde beterschap en ging, Onthield zich ook een poos, maar dan Dreef hem zijn zondige hart en kon Hij de aandrang niet weerstaan, en ving Opnieuw zijn moord- en roofwerk aan. Nochtans liet hem zijn geest geen rust, En tot de kluiznaar kwam hij weer En zei: Verzoen mij nog één keer Met God, daarna zal 't beter gaan. Maar nadat weer zijn bittre lust Hem joeg en hij de kluiznaar zocht, Zei die: Ga, gij hebt God verzocht. Niets is er dat hij zwaarder wreekt Dan dat een mensch geen waarheid spreekt. De moordnaar was nu diep verstoord En zwierf, niet ver nog van de stam, Toen daar een rijke ruiter kwam, Hij en zijn paard vol blinkend goud, Een knaap nog, die geen mensch mistrouwt. Die sloeg hij neer zonder een woord En deed daaraan wel de ergste moord Van zijn geheele levenstijd. Maar toen hij daar verwezen stond Drong uit het bosch een luide schaar Van makkers: de eerste die hem vond Staan bij de doode, zei: Spreek waar! Wie heeft mijn vriend gedood? Waart gij 't? En hij, als pas ontwaakt, stond recht, [pagina 17] [p. 17] Loog niet, en zei: 't Is als gij zegt: Ik deed het. En de kluiznaar zag Hoe, op een wenk, de moordnaar viel. Maar eensklaps ook zag hij een kring Van englen om hem, die zijn ziel Opdroegen naar de hoogste dag, En hoe de hemel openging, En Jezus zelf die ziel ontving. 't Verhaal is nog niet uit: de man Die op de boom stond, boos verbaasd, Zei: Ik was levenslang verdwaasd, Ik heb mij iedre vreugd ontzegd, Dronk water uit een aarden kan, At brokken, was elks vrome knecht, Bad aan mijn krans, naar elks behoef, Opdat ik zóó de hemel won, En zie nu de allergrootste boef, Die niets dan moord en doodslag zon En levenslang leefde als een beest, Door englen heerlijk ingehaald, Door Jezus zelf op 't eeuwge feest Ontvangen als een zaalge ziel. Ik daal. En hij is ras gedaald, Toom en de wereld in zijn hart. De boom was glad: hij stortte en viel En eensklaps kwamen uit de hel Op vleermuisvlerken grauw en zwart De duivels, klauwende in zijn vel, En droegen naar het brandend wak De ziel die haar gelofte brak. Vorige Volgende