De figuren van de sarkofaag(1930)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Opgedragen aan de Nagedachtenis van Floris Verster en Jenny Verster-Kamerlingh Onnes [pagina 7] [p. 7] Het bestaan op aarde [pagina 8] [p. 8] De eilandplant Is op een eiland diep in zee Een ranke plant, Met zon en wind beweegt zij mee, Maar houdt nochtans haar vaste stand. Toen zij nog jong was school zij stil Temidden van het ander kruid, Dan schoot ze met een steile wil Opeens boven haar buren uit, En wiegde zich, verrast, verbaasd, En met een schuwheid in haar hart, Want nog lag haar het donker naast En toch zag zij de dag bestard Met bloemen en de nacht met licht. En traag hief zij haar blaren op En voelde zich hoog opgericht En voelde 't zwellen van een knop Die bloem wou zijn. Zóó dan begon Die lange duur van dubble groei: Van wortel die zich dieper spon Uit liefde tot de bloei. Vloot dan de kille regen neer, Blaadren hingen of sloten zich, In iedre zonstraal hief zich weer Elk blad, niet langer rimpelig Maar vol van kracht die zwol en blonk, Ofschoon de donkre zekerheid Hoe diep ze ook in het hart bezonk Haar deel scheen voor altijd. [pagina 9] [p. 9] De wereld was een rijk tafreel, De zee bewoog zich dag en nacht, De booten kwamen met gespeel En vol van kostbre vracht, En vreemden liepen 't eiland af En bogen zich en zagen haar En meer dan wat elk nam of gaf Was het eerbiedige gebaar Waarmee hij ging. Want niemand leeft Die voor een blijde èn donkre plant Die sterk is, in zijn hart niet beeft. Zij heeft haar eigen lot en land En het bewustzijn wie zij is, En wacht, gelukkig niet, maar stil, Een kind van licht en duisternis, Het eindigen van haar wil. Vorige Volgende