Dagen en daden(1901)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Tehuis Heb ik tot zulk een vreê mij doorgestreden? De sneeuw lag hoog, de storm sneed wreed en koud. Gekwetst kom 'k machtloos aan en zie beneden Mij glanzen rijk en stroom, veld, stad en woud. Ik zoek mijn streek, mijn volk en langzaam dalend Herken ik iedre kerk en iedre groep. In 't avondlicht zie ik mijn dorp vervalend En buren ken ik weer bij iedre stoep. En als 'k hen aanspreek groeten ze als bekende Mij, maar die weerkomt van een groote reis, En niemand weet, en ik vergeet, de ellende Die ik doorstond, nu ik mijn thuiskomst prijs. [pagina 41] [p. 41] En niemand weet, en ik vergeet, en 't oude Leven vangt aan, niet als het eenmaal leek, Maar heerlijker voor 't hart wien 't zóo lang rouwde Dat het verganklijk en verloren bleek. Vorige Volgende