Dagen en daden(1901)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] IV De bloemenvelden nu hun kleur doen prijken, En 't vriendlijk huisje bloemt er midden in; Aan haag en schaarsch geboomt is groen-begin, En 't wiekt van duiven die daar nederstrijken; En 'k merk, daar de daguren gaan en wijken, Nu de een dan de ander van dat klein gezin: Hij arbeidt buiten, zij werkt binnen in, Soms komt om 't huisje een kinderkopje kijken. Als de avond daalt ontmoet zij vóór de deur Hem spa-geschouderd: om hen speelt het kind. 't Rood over 't duin doorgloeit de bloemenkleur, Omgloeit het huisje en het gezin gloeit meê. En zoo daar staande aanbrengt hun de avondwind 't Geruisch, achter de duinen, van de zee Vorige Volgende