M.C.M. de Groot aan A. Verwey 3.6.88
S. 3-6 '88.
Beste Verwey,
ik ben alle werkdagen zeer bezet van 11 ½ tot 5 ure. De laatste maanden heb ik zeer veel tijd moeten geven aan allerlei particuliere beslommeringen en als ik nu weder een middag van de zaken af nam, zou 't tegenover mijn vader (die bovendien oud wordt en zwakker) de schijn van plichtverzuim krijgen. Ik stel je nu dit voor: kom op een vooruit bepaalden dag - welke is me eender - met den trein van 4.50 uit Rott. naar hier en wacht mij aan 't station op: ik kom alle werkdagen te 5.5 hier aan, uit Delft. Dan gaan we samen bij ons eten en daarna wandelen of in een buitentuin zitten of iets dergelijks.
Mijn moeder zou gaarne één dag vooruit weten, dat je komt; je eet bij ons doodeenvoudig, maar daar we aan den schoonmaak zijn, is 't toch beter, dat ze je komst vooruit weet.
Ik reken dus nog op een kort bericht van je en hoop, dat ik in stemming wezen zal, wat me helaas niet veel gebeurt. Gewoonlijk loop ik met een gemoed vol gevoelens en een hoofd vol gedachten zonder ze te uiten door gebrek aan gelegenheid, vrees van niet begrepen te worden, angst voor gebrekkige uiting en zoo meer. Dat is een noodlottig gebrek, dat je hoogst ontevreden maakt met je zelf -
Tot ziens dus!
je
M de Groot