Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888
(1995)–Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermdD. van den Hurk aan A. Verwey 14.5.88Boxmeer 14 Mei 1888.
Den Heer Albert Verweij, Amsterdam.
Hooggeachte Dichter! Laat mij u toch éénmaal mogen zeggen hoezeer ik sympathie gevoel voor uw streven! Van de oprichting af ontvang ik van een Amsterdamschen vriendGa naar eind1 De Nieuwe Gids, en ik kan niet genoeg de wijze bewonderen, waarop dat tijdschrift voortgaat ons altijd door als in een andere wereld te verplaatsen. Wat een verschil met den oudbakken rommel der andere tijdschriften! Vergun me erbij te voegen dat Uw gedichten mij steeds een groot genot verschaffen. Mocht gij als blijk van hulde ingesloten sonnnetten willen aanvaarden, en ze een plaatsje in uw tijd schrift kunnen waardig keuren!Ga naar eind2 Met de meeste onderscheiding, D. van den Hurk. | |
[pagina 427]
| |
Twee sonnetten. Aan den dichter Albert Verwey. I
Dwaasheid. Wanneer ik let op 't neuswijs knaapje, vaak
Wijzend in ernst hoe groot de zon is, die
In 't lage Westen zinkt, zeggend: ik maak
Een zon, precies zoo groot als ik ze zie, -
Of wel d'ònmenschjes hoor, wier een' ge taak
Rijmpjes te venten is... voor poësie!...
Zonnetjes met handjes makend - o, dan slaak
Ik een geluid van lachen, waar mijn knie
Van trillen gaat, en 'k haast in één gegier
Van òm moet vallen! Want het domme dier
Tot staan op d'achterpooten afgericht,
Zóó kunstjes doend, zet niet zoo'n dom gezicht
Als 't manneke, dat dichter zich verbeeldt,
Wen hij met aangeleerde rijmpjes speelt!
II
Fluvius Doloris. Ik zie een breeden stroom - en waar 't geluid
Der menschen verre is, daar vloeit hij heen;
En van zijn waat'ren klinkt een stil geween:
Eerst als een snikkend hijgen, - dàn meer luid
Als d'opkomst van een stormwind, van beneên
Uit onbekende krochten wervlend, - tot het uit
Den kring van 't zichtbre ver en verder heen
Zijn klagend loeien zendt, waar 't niets meer stuit...
Dat is de Smart van alles wat er lijdt
En in het lijden bidt en steent en kreunt,
Tot àl dat smeeken als één woest gebed
| |
[pagina 428]
| |
Zich tot een donkre wolk tezamen zet,
Die klimmend zwelt en zwelt en dondrend schreit,
Tot heel de waereld trillend mededreunt.
Juvenis. |