Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888
(1995)–Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 421]
| |
A. Verwey aan F.W. van Eeden [na 9.4.88]Ga naar eind1Beste Free, Ik geloof dat ik het in hoofdzaak eens ben met wat je me schrijft. Het was onverstandig van me dat begin-zinnetje in een krant te zetten. Het staat daar als een kind, dat zijn heele familie kleuren doet krijgen door er iets uit te flappen, dat de éene vreemde in de kamer niet weten mocht. Het jongetje liegt niet, maar je zou het een trap willen geven om zijn onnoozele spraakzaamheid onder groote menschen. Ik kan het niet helpen dat ik veranderd ben bij vroeger; maar dat domme stemminkje van me had het er niet moeten uitflappen. Het dacht er niet om dat zoo'n nonchalante ongegeneerdheid zijn andere familie van-stemmingen van streek kon maken. Het rekende er heelemaal niet op dat niet alleen stemmingen, maar heele menschen er last van konden krijgen. Ja, Chap. En meer dan Chap, de man, die erachter zit, Veth; en meer dan Veth, de man, die de dupe van die twee is, Breitner. Allemaal op stelten. Op Chap ben ik niet wrevelig, heusch niet. Ik weet dat zijn grootste drijf-veer een stalen veer van mathematisch-gepaste rechtvaardigheidsaandoeningen is; zijn kleinste een donzen veertje van ijverzucht. Maar de heele machine is dom, zooals machines plegen en de veer werkt er heel miserabel in. Ik denk: het is best je vingers niet te kwetsen aan gevaarlijke machines. Als je een steen in 't water gooit, dat weet je, dan komt er niet alleen een kringetje; maar er borrelt ook modder op. Dan duurt het lang eer je niets meer aan het water ziet. Dat gebeurt niet in zuiver water, alleen in modderig. Nú is er heel wat opgeborreld, niet door mijn steen, maar door den modder onder in 't water. En den grootsten hinder, die wij nu hebben, wíj hier, komt niet van den steen, maar van al het naar boven komende vuil. Wat ik nu geleerd heb is niet, dat ik geen steenen in het water moet gooien uit vrees voor een kringetje - al is het verstandig, zooals je me raadt, het niet op al te open plaatsen en met te veel ostentatie te doen; - maar geleerd heb ik geen steenen te gooien, waar vuil leit, dat naar boven komt. Als je kloos spreekt zal die je den rest wel zeggen. Ik dank je voor je brief, die me de zaak duidelijker heeft doen begrijpen. Tot ziens Je Albert |
|