Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888
(1995)–Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermdG.H. Priem aan A. Verwey [na 1?.8?.87]Ga naar eind1WelEdele Heer, Zooals altijd was ik recht verlangend naar 1 Aug, naar den dag waarop weêr een N. Gids mij een weinig kwam sterken in mijn kunst-overtuiging, want waarlijk ik gebruik de N.G. als een soort bouillon, ik drink er van met teugjes en het groote displezier dat ik van haar heb is dat zij niet maandelijks verschijnt. | |
[pagina 329]
| |
Maar veel denken en studeeren korten mij den overigen tijd. Ditmaal was 't echter ook een zekere curiositeit met welke ik de N.G. tegemoetzag. Mogelijk immers hadt Gij mijn ‘De wind kust wild enz.’ een waardigen makker voor ‘daar klinken stemmen in den blauwen nacht’ - gevonden?Ga naar eind2 Ik zend U hierbij een nieuw Sonnet. Ik zal niet ophouden voor Gij zegt: ze zijn mooi, ik zal ze een plaatsje in de N.G. gunnen. Kwam die tijd spoedig! Maar dit hangt natuurlijk van mij zelf of en daar ik niet bijzonder veel aan verzenmaken doe kan 't nog lang duren. Mocht Gij te eeniger tijd gelegenheid en lust hebben mij op de fouten in mijn vorige opmerkzaam te maken, dan zal mij dit ten hoogste welkom zijn. Geloof mij inmiddels als steeds UEdr. G.H. Priem De nacht is vol van zwart geheimenis:
Schoone gedaanten in verholen schijn.
De menschen weten niet hoe schoon zij zijn,
En hoe vol-heerlijk hun mystérie is.
Zóó met uw schoone zonden moet gij zijn,
Zwarter dan nacht, ziel, want uw wezen is
Onzichtbaar voor de menschen, schennis is
Alle openbaring van uw zellef-zijn.
Die slapen zien de schoone goden niet.
En als de nacht valt rijst uw sabbatslied
Omhoog, waar al de stille wolken gaan -
En waar de bleeke stille sterren staan,
Boven den wind, zal 't rijzen schoon en zacht,
Een droeve droom van licht in naren nacht.
G H. Priem - |