Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888
(1995)–Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermdE.B. Koster aan A. Verwey 14.3.87Noordwijk-Binnen 14 Maart '87.
Waarde heer Verweij, Getrouw aan mijn belofte zend ik u bij dezen de vertaling van de 1ste strophe van uw gedicht ‘Cor Cordium’,Ga naar eind1 in de hoop dat ik niet te ver achter 't oorspronkelijk ben gebleven. Soul of my Soul! Life dwelling within me
Many-named Mystery, which I do call
Mine Own self and my Being, - that showest thee
Always another and thine own deep fall
Decreeest thyself and this my body makest
The lute of thy sweet words, the instrument
Thou playest, scatt'ring through the earth's extent
Thy melodies whilst from its sleep thou shakest
Humanity near and afar: - I call on thee
That thou may'st speak and from my lips invite
Summer of song, which o'er the earth will flee,
And I not mine, but only thy words write.
Nu ik toch eenmaal aan 't copieeren ben, volge hier 't begin der tweede strophe. I always sought thee and I always tried
To listen to thy words, but like to one
Who stands at the sea-coast and ever hears
| |
[pagina 294]
| |
The murmuring waters and on ev'ry side
Waves breaking, and his feet do tread upon
Sharp-cracking shells; - and eagerly his ears
He bends to seize in all those sounds one sound
Tot zoover loopt mijne proeve. In str. I heb ik decreeest 2sylbig genomen, wat wel mag omdat de e van de buigingsuitgang haast niet gehoord wordt; in 't volgende vers kan voor lute ook gelezen worden lyre, (Vgl. Shelley's Ode to the Ww.: Make me thy lyre. De laatste regels van de eerste str. van uw gedicht herinneren aan de laatste str. van Shelley's Ode.)Ga naar eind2 Verder heb ik hier en daar een weinig gewijzigd ter wille van't metrum, zoo: sweet words, summer of song dat eigenlijk niet in 't origineel staat. Ik wil niet eindigen voor u, mocht 't zijn in eenigszins dragelijke verzen,Ga naar eind3 te hebben gezegd wat ik wensch dat ge zult gevoelen. Ik laaf mijn ziel aan eene diepe rust,
Zoó diep, dat mijne bruisende gedachten,
Die anders, mij verscheurend, dwang verachten
Zich leeg'ren in mijn brein, tot vreê gesust.
Ik wijk in stille mijm'ring naar de kust,
Niets hoorend dan de eentonig-somb're klachten
Der wijde zee, die eeuwig schijnt te smachten
Naar mìjne rust, diep, kalm en zelfbewust.
Moog het ook weldra ù gegeven zijn,
Na maanden van geduldig, moeilijk werken,
Rust, als ik thans, en kalmte te genieten.
Dan zullen uwe dagen henenvlieten
In zoet gepeins; nauw'lijks zult gij bemerken
Dat 't leven leven is en niet een schijn.
En nu eindig ik in de hoop spoedig ook iets van u te hooren en noem me Uw toegen. & dienstw. E B Koster |
|