Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888
(1995)–Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermdA.S.C. Opzoomer aan A. Verwey [4.12.86]Ga naar eind1Waarde Heer! Wilt gij een dankhetuiging, die zoo laat tot u komt, nog wet aannemen? | |
[pagina 263]
| |
Het is al geruimen tijd geleden, dat ik uw gedichtGa naar eind2 en brief ontving, en voor beide heb ik u nog geen woord van dank gezegd. Ik wil u maar niet vervelen met een opsomming van redenen, die tot excuus voor mijn verzuim zouden kunnen dienen, maar liever gun weg schuld bekennen, en dan bij deze mijn schade trachten intehalen. Uw gedicht toch heb ik met te veel belangstelling gelezen, om er niet gaarne met u over te praten, en u er een vraag over voorteleggen, die het bij mij heeft opgewekt. Mag ik dat doen? Ik had eerst gedacht u misschien in 't najaar persoonlijk te zullen ontmoeten - ook een van de redenen, waarom ik toen mijn schrijven uitstelde - doch er kwam verandering van logeerplannen, en daar ik nu althans de eerste weken nog wel niet naar Amsterd. zal gaan, wil ik ook niet op een mondelinge conversatie wachten, alvorens u mijn toch al zoo laten dank te zeggen, en u de bedoelde vraag te doen. Wat is dat Zelf, dat gij aanroept en waarvan gij zegt
‘Zoo zal hij schreien, die zijn Zelf vergeet,
En meer dan Zelf liefde van menschen mint,
Alsof die meer dan 's levens Leven waar,’
Over die regels heb ik gedacht, en ik heb ze trachten te beantwoorden uit het gedicht zelf, reeds uit den aanhef, ‘ziel van mijn ziel, Leven dat in mij woont,’ maar ik geloof niet dat mijn voorstelling de juiste is, want zij is een troostelooze, en de ewe moet een bemoedigende en verheffende wezen. Zou werkelijk eenzaamheid, los zijn van alle banden met menschen, het ideall zijn, wat boven alle streven naar liefde en gemeenschap staat? Ik kan mij dit Zelf, dit boven de liefde staande Zelf, - en 't is toch een schoone liefde die gij beschrijft in woorden als ‘toen zag ik eene, een vrouw, wier liefste ziel Blonk in haar ooren...’ enz - niet voorstellen, niet gelooven, dat het alleen zijn de ideale slotsom onzer samenleving zou moeten zijn. Is het verdragen van menschen niet schooner dan het ontvluchten? Zal dit Zelf niet zelfzuchtig wezen in zijn isolement? Ik wilde u dit vragen, omdat ik uw Cor Cordium gaarne volkomen begrijpen wilde, omdat er zoo vele regels in zijn, die tot mij spreken, omdat het geen gerijmd proza, maar poezie, dus gevoel, verkondigt, en ik, het lezend, de gewaarwording had van iets dat, schoon niet altijd door mij verstaan, toch steeds de behoefte in mij opwekte om het te gevoelen in zijn wenschen en denkbeelden, die iets anders beoogen dan holle, verstandelijke nuchterheid. Gij hebt mij eens gezegd dat gij slechts met moeite over uw eigen werk spreekt - iets wat ik zoo volkomen begrijp - mocht ik u toch die vraag stellen, die den wensch uit, dat gij zulks zoudt doen? Zie erin wat zij is, het verlangen om uw werk te kennen, zooals gij het gekend wilt hebben en wil mij, waar gij tijd en lust daartoe gevoelt, weer eens schrijven. Ik ben een te slechte correspondente | |
[pagina 264]
| |
om volkomen beterschap te durven beloven, maar hoop toch het niet weer zoo erg te maken. Met vriendschappelijken groet noem ik mij Uw dw. Adèle. O. |