Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888

C.M. van Deventer aan A. Verwey 12.10.86

Goes 12 Oct. 86

Beste Appie,

Om je te laten zien dat het mij een genoegen was van je te hooren, zal ik niet lang talmen met antwoorden. Da ut des¹ is vooral in de correspondentie een goede spreuk. Alleen Kloos daat maar dest niet. Ge kunt begrijpen hoezeer ik reeds verslikdorpt[?] ben als je hoort dat ik eenige minuten noodig had om te snappen waarom jij dicht bij Goes woont. Maar toen ik het begreep, o, wat heb ik toen gelachen.

Ik ben je intusschen zeer dankbaar voor je buurpraatje. Het is wel aardig, he, als je zoo mekaar door het raam de krant kunt aanreiken, of in negligé komen ontbijten.

Ik heb het nu ongelooflijk druk, en zoo goed als geen tijd om iets anders te doen dan lesgeven of mij daarvoor te prepareeren. Stel je zelf in 't geval dat je in eens wijsheid moet verkoopen over zoogdieren, weekdieren en vogels, waarvan je bijna niets weet, en je zult voelen hoe míjn leven is.

Werkelijk is de N.G.² wel wat te politiek ditmaal. Ook is het niet netjes

1 Van Deventer lijkt te bedoelen do ut des: ik geef opdat gij geeft.

2 De nieuwe gids 2 (1886-1887), deel i, nr. 1, oktober 1886.

[p. 236]

om een artikel tegen het Handelsblad³ te schrijven, al is dat nog al aardig gedaan.

In Staphorst⁴ had ik Veth niet dadelijk herkend; ik vind zijn stuk zoowel flink in oordeel als in toon, doch zonder het onaangename dat onze vriend wel eens vertoonde.

Veth schreef me als groot geheim dat Valk de auteur was der Kritiek in de A.⁵ Ik heb voorts met groot genoegen gemerkt, dat jij een even juist, als gevormd oordeel over schilderijen hebt, en ik maak je mijn compliment over den spoed waarmede het vermogen tot kritiseeren je eigendom is geworden.

Verbeeld je dat een mijner collega's hier met den Prometheus⁶ dweept, en over 't algemeen tehuis is in de moderne Engelsche literatuur. Een andere collega is geabonneerd op de N.G., die hij niet alleen ontvangt doch ook leest, zooals hij veel koopt en leest, en toch merk je er niets van in zijn praten. Hoe is dat mogelijk?

Je moet me nooit schrijven zonder te melden hoeveel abonnés er zijn. Ook wilde ik graag weten hoe de onderhandelingen met Paap zijn geloopen. Je schreeft wel over het resultaat, doch niet van de onderhandelingen zelf.

Ten slotte houd ik mij aanbevoolen voor berichten, zooals een dorstige zich aanbevolen houdt voor water. Ik had nog niets uit A. gehoord, sinds mijn vertrek hierheen, uitgezonderd een brief van Martha en die kwam uit Bussum. Is Tréfouillard nog in A.?

Groet allen van

Charles v Deventer

3 Diederik van Amstel [J. de Koo], ‘Het palingoproer’. Ibid., p. 1-25.

4 J. Staphorst [J.P. Veth], ‘Tentoonstelling der Hollandsche Teekenmaatschappij. Iets over Alma Tadema’. Ibid., p.91-96.

5 Zie a. verwey aan j.p. veth 5.10.86, noot 11.

6 P.B. Shelley, Prometheus unbound (1820).