Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888
(1995)–Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermdA. de Vos aan A. Verwey 17.6.86Gent, 17.6. '86.
Waarde Heer Verwey, Ik dank U zeer voor de ontvangst van een exemplaar Nieuwe Gids, jongste afl.; en ben met HomunculusGa naar eind1 in de war, jegens wien ik niet recht weet hoe ik mij best erkentelijk toonen kan. En toch heb ik daartoe reden, allereerst om zijne vrijmoedigheid in het afkeuren, waarvoor toch niemand zoo heel gaarne dankbaar is. Hem danken voor Zijnen lof is iets vrij bedenkelijk; het zou kunnen schijnen, alsof ik dien aanzien kon als een louter gunst, als een blijk van verdachte toegevendheid. En welke schrijver denkt niet volop, als eene schuld, al den lof te verdienen, welken men hem toedient? Iemand zeggen: ik dank u, omdat ge mij hebt geprezen; dat gaat nu toch niet. Neen, Homs. valt mij mede, omdat hij te mijnen opzichte zoo vriendelijk waarheidslievend blijkt. En zie, het is hierom wellicht vooral dat het mij wat hard was hem van ‘heel wat slecht gecomponeerde, ook slecht geschreven hoofdstukken’Ga naar eind2 te zien gewagen, zonder even deze te willen aanduiden of eenige reden van dien veroordeeling te geven... Ik blijf ook in 't onzekere, waarom de drie verzen, welke hij uitkipte, mooier zijn dan de meeste andere, vooral uit Natuur, Van den vulkaan,Ga naar eind3 en dergelijke. Een wenk ware wellicht voldoende geweest om mij van de begoocheling te verlossen, waarin ik wegens de betrekkelijke hoedanigheden of gebreken dezer stukken gevangen zit. Daarbij, oprecht gesproken, oncritisch kwam de zet mij voor: ‘Ik heb nooit gehoord dat hij al die groote liefde goed te zeggen wist’.Ga naar eind4 Wat kon het Homunc. schelen wat hij ervan gehoord had of niet? Hij heeft een | |
[pagina 178]
| |
zelfstandig oordeel genoeg. Hij herinnerde zich misschien het artikel van Mr. Van Hall in De GidsGa naar eind5 en heeft Max Rooses' art. in zijn Derde SchetsenboekGa naar eind6 niet gelezen (namelijk aangaande mijn In de natuur). Kortom, de losse Phantazij van Homunculus heeft, - als een vlugge zwaluw het spiegelvlak van den plas, - met hare vlerkpunten lichtjes, in 't zweven, de opperlaag mijner poëzie eens aangetikt, om verder in heur lieve lentelucht op en weg te tuimelen. Belangstellend en benieuwd volgt mijn blik de grillige buitelingen, de stoute vleugelstreken, scherend langs het gras of - om de torentoppen wiegend. Hoogachtend en hartelijk Uw dienstw. dnr D Am. de Vos. |