Het brandende braambosch
(1899)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend
[pagina 67]
| |
[pagina 69]
| |
Elk zoekt in 't hart de klare
Bezonkenheid.
De liefde er blijvend na de
Verliefde dronkenheid.
Het schoon beeld naakt en zuiver
Als blank ivoor,
Dat bleef ook als 't den luister
Van 't middaglicht verloor
Dat als goudmantel 't hulde
En straalde om 't gouden haar.
Als bruine schauw 't omdunde
Hoe schiep ze 't allerschoonste raadselbaar.
In 't halfverborgene
Schemert het heerlijk.
Zeg mij, was toen het morgende
Uw zoetste nachtdroom even begeerlijk?
| |
[pagina 70]
| |
O u, gelukkige,
Die uw nachtvrucht zoet daags vondt,
Roem ik al plukte ge
Nu geen kussen langer van den eens genoten mond.
*
't Verborgen schoon is 't allereerst aanbeden.
Wij naadren 't zacht en gloeien stil.
't Wachten is ons wat als wij nader treden
Zij die zich hult doen zien, verbergen wil.
Blijvend is 't schoone als uit de zee ontstegen
Venus haar klaarheid toont op paarlen schelp.
De makkre golven gaan haar schuiflend tegen,
Haar draagt van elke wilde een waterwelp.
*
Niet een is bei, maar bei zijn eenig.
O wondre wet! -
Saam vond geen geest ze en geen alleenig
Heeft hij in d'aardschen noen gezet.
| |
[pagina 71]
| |
Als dronkne in diepten van 't verborgen
Dook hij er de eeuwge parel uit, -
Maar raadselgloeden stolden in de morgen-
Klare gestalte van die bruid.
De vraag in 't kristallijnen wezen,
De spraak met haar verholen ziel -
Wie zal in 't heldre 't raadsel lezen,
Wie 't raadsel wien het beeld ontviel.
*
In iedren droom,
In het diepst van zijn roes was waarheid.
O dat hij koom'
Klinkend tot klaarheid.
Maar niets van wat klaarheid heet,
Als er de roes niet in leeft,
Staat in het leven dat de aarde heeft
En dat waarlijk waarheid heet.
|
|