Het brandende braambosch(1899)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Tusschen twee werelden. [pagina 25] [p. 25] I Uit welk gezelschap ben ik jongst gevloden Van groote dooden die met zwaar gebaar En helle stemmen uit hun doodenjaar Elk in zijn droom mij noodden en geboden? Nu komen om mij minder groote goden, Maar menschen werklijk levend, waar en klaar, Die om mij zingend mij en de een den aêr Naar nieuw-verlichte horizonnen nooden. Ben ik dan een van hen? Heb ik voor 't eerst Mij uit mijn ban en menschen vriend gevonden? Ik lach hun aan en zij wier heusche monden Mij voorgaan moedigen mij aan om 't zeerst. O Dichters, zingt; want over de aard ontloken Zijt gij de lente op 't laatst opengebroken. Vorige Volgende