Het brandende braambosch(1899)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Wandschilderingen in het Bosscher Raadhuis. Aan Antoon Derkinderen. Als uit het leven zoetlijk ons de idee Ontroert, dan lacht ons hart: de schoone beelden Verven de wanden, en verdiepen hen, En 't oog daarin ziend gaat een wereld op, Een schoone wereld waar in andre sfeer Het aardsche in andere orde als aardsche ontluikt. Dan voelen we eerst hoe hier éen liefde een volk Schiep van gestalten, in hun eigen licht; Eén geest uit de oogen licht, uit daden straalt. Stand, handbeweging fonklen in dien dag [pagina 14] [p. 14] Wèl-sprekend, en uit beeld aan beeld gerijd Daagt soms een leer: het woordloos spel beroert Ons denken - zwijgend graag gevangen prins, Wiens lief hem daagde in krijgsgevangenschap. Gevangne was ik van uw schoone leer, Die schaam vol lief uit vorm en schaduw sprak En kleuren niet als kleed had maar als ziel, Als gloed van ziel die paradijs-gelijk Een warmte en weelde uit de open poorten zond Van lachende oogen. Zoo minde ik haar wel. Waarom, mijn Vriend, hebt ge uw idee daarna Geleeraard, in symbolen-taal haar schraal Gezet op de open straat in 't koude licht Van 't klaar begrijpen. Ja, 'k begrijp haar zoo. Anders, niet beter, dan ik 't voormaals deed. Vraagt ge of 'k haar liefheb? - Ik bemeelij haar. Het oude bolwerk staat in 't lage land, 't Nu zon-verdronkne, en heldre plas aan plas Fonkelt de verte in tot den horizon. Aan de andre zij zie 'k door 't geboomt dat groent [pagina 15] [p. 15] Oude stadsdaken - Hoor, van ginds, van hoog, De zilvren klank der klokken van Sint Jan Klinkt over de omtrek, 't Oude leven zingt Voor 't nieuwe heen. Voor 't voorjaar dat al blij Groent en ontflonkert. O mijn Bosscher zoon, Volg het met mij. - Ik ook heb 't leven lief, 't Nieuwe en het oude, maar o, bid met mij, Laat het vóór alle dingen leven zijn. Vorige Volgende