Aarde(1896)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Tanger. I Avond. Abdul Salaam de Hadji holde hijgend, Zijn handen zwaar met onze reisbagage, Door meenge smalle en kronklige passage, Langs soms een Moor; - en wij die 'm volgden, zwijgend Verwonderd, vonden ons op eenmaal stijgend Hobblige straat in zon langs, door een rage Van kraampjes, en steeds stijgende etalage Van tulbandhoofden, burnoesschouders, nijgend Op, neer, als golven, naar 't lijf, gaande op treden Van straat, schokte, op en neer keilde in de wijde Slobbrende burnoes; - maar wat zweeg ik blijde, Toen wij, de poort door, 't marktplein opgetreden, Op heuvellijn voor avondrood aan 't grazen, De stille muilen zagen met verbazen. [pagina 67] [p. 67] II Derwischen. Het is een dans van vanen - 't schrille pijpen Tergt - bom bom - sprong sprong - looden voeten slijpen Straat - zang lolt - bloed sproeit smoel - zwart-dropplend zijpen Straaltjes op burnoes 't beest diens handen grijpen Bijltjes rinklend ting ting, die schedel strijpen Met klopje en snêe. Een heil'ge: - zie omknijpen Zijn knuist knods - heft hem hoog - laat laag neerbonken Op schêel hem - weêr! - die splijt: - door berstjes 't rijpe Bloed rilt - Allah! Allah! - Krampend omnijpen Vingren 't log lood van wie pijn-, wellust-dronken, Worstlend met wijzren, 't kust, in knie gezonken Krimpt er omheen; - maar opspringt, duizlend, draaiend Boven 't hoofd martlaarsbijltje, 't stuk hoofd aaiend Met sneden meer, voordansend; - en weer luider Schrilt het gepijp, dolt dans, bonkt wild de bui der Wagglende beenen, en valt neer bij wijlen Lijk dat als lijk nog danste voor een wijle. Vorige Volgende