| |
| |
| |
16
De boot ging om tien uur en het kostte nog moeite om op tijd klaar te staan aan de kade. Ik had afscheid te nemen van de kinderen. Van Mario kreeg ik een tekening waarop ik mezelf kon herkennen, een toerist aan een tafeltje terwijl de zon hete stralen over hem heen goot. Anna gaf me een koekje dat ze uit eigen mond gespaard moest hebben, en een kralenarmband.
Gelukkig had ik iets terug, de dag tevoren nog tijdig bijeengescharreld, voor Anna een pop en voor Mario een passerdoos.
We omhelsden elkaar, beloofden aan elkaar te denken en aan elkaar te schrijven en stelden het afscheid nog even uit. Ze zouden meegaan om ons uit te wuiven. Ik nam mijn koffer al op om te vertrekken toen Angela streng zei: ‘Mario?’
En daar kwam het rekenapparaatje te voorschijn dat ik allang had vergeten.
Ach Jezus, het was me helemaal ontglipt haar te vertellen dat hij het echt mocht hebben, vermoedelijk was er achter mijn rug al een hevige ruzie over geweest.
Ik nam het apparaat van hem aan en gaf het hem nog een keer officieel, met de toevoeging dat zijn moeder en
| |
| |
zusje het ook mochten gebruiken als ze er netjes om vroegen en hij het niet echt zelf nodig had.
Hij knikte vele malen, drukte het aan zijn hart en kon niet nalaten even een ziejewel-blik naar zijn moeder te zenden.
Met Gerrit Zeevliet en Ditte liepen we naar het haventje waar Rico Cania al klaar stond om ons op weg te helpen als retourvracht van de dagelijkse boot.
Bij daglicht waren Angela en ik nooit intiem geweest en we wisten met onze houding dan ook geen raad, zeker niet waar Cania bij stond.
Ik keek haar aan en zei: ‘Als Rico je ooit slecht behandelt, schrijf me dan een briefje en ik ga bokslessen nemen en kom je weghalen. ok?’
‘Okèh’
We gaven elkaar een hand en lieten die snel weer los.
Toen ik aan Cania toekwam trok hij me even opzij.
‘Ik reken erop dat je op de burcht let,’ zei ik, ‘ik schrijf je zo spoedig mogelijk of het verkocht moet worden of dat Ditte er weer terugkeert.’
Hij knikte.
‘En ik wens je veel geluk met Angela,’ zei ik.
Hij knikte opnieuw.
‘Ik verwacht je hier niet terug,’ zei hij en glimlachte voor de buitenwereld, ‘dat zou alleen maar moeilijkheden geven en ik wil geen ruzie. Afgesproken?’ Hij sloeg zijn armen om me heen en liet even merken hoe makkelijk hij mijn borstkas zou kunnen indrukken als hij wilde. De boodschap was duidelijk en ik kon hem geen ongelijk geven.
| |
| |
‘Okèh,’ zei ik.
Nog lang stonden ze te zwaaien en zwaaiden wij terug, terwijl de boot ons naar het vasteland vervoerde.
Na bijna vijftig uur reizen waren we uitgeput. Mijn hersens werkten nog wel, maar op een klein en moeilijk bereikbaar plekje in mijn hoofd dat verder met watten gevuld was. Mijn ogen brandden en mijn poriën zaten vol stof en zweet.
Gerrit Zeevliet had ons in Rome verlaten om het vliegtuig te nemen, de zaak betaalde. Mijn budget reikte niet verder dan de trein. Laat in de avond bereikten we Basel waar ik in het goedkoopste hotel een tweepersoonskamer nam. We hadden zes uur te slapen voordat we verder gingen en ik was blij dat de bedden gescheiden waren. Ik nam een douche en dook snel één van de bedden in.
Ik sliep al bijna toen Ditte uit de doucheruimte kwam. Ik zag haar aan voor Angela en stak slaapdronken een arm naar haar uit. ‘Nee,’ riep ze terug en ik schoot wakker.
Ze stond in bh en broekje voor de open deur en hield haar armen stijf gekruist voor haar borst en keek me bang aan.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei ik, ‘ik dacht dat je Angela was.’
Ze knikte, liep snel naar haar bed en schoof onder de lakens.
Een gevoel van paniek had ze me teruggestuurd, begreep ik nu. Die telepathische uitwisseling zat me toch
| |
| |
niet lekker. Ik had ooit een science fiction-verhaal gelezen over een eerlijkheidslamp die mensen zich konden laten inplanten en die oplichtte als ze iemand tegenkwamen die warme affectie opriep. Het werd een rage. Huwelijken vielen uit elkaar als de lampjes niet oplichtten of slechts één ervan, affaires werden geboren bij busstops als twee lampjes oplichtten. Voor de schrijver was het een wondermiddel dat alle onoprechtheid onmogelijk maakte. Maar al lezend vroeg ik me af wat er erg was aan onoprechtheid. Al die ingewikkelde en soms te ingewikkelde mechanismen die de mens had ontwikkeld om niet altijd zijn ware gevoelens te laten zien en vaak niet eens zelf te weten wat zijn ware gevoelens waren, die mechanismen waren toch niet voor niets ontstaan? Ik wilde niet graag een open boek zijn, voor wie dan ook, niet voor mezelf maar zeker niet voor Ditte.
Piekerend viel ik in slaap. Het volgende etmaal reisden we non-stop. Ik leerde met Ditte praten en dat leek sterk op de monoloog van eenzame mensen met hun hond of parkiet: ‘Het wordt koud hè. Ja we komen in de koude streken. Nu maar hopen dat we die aansluiting in Maastricht niet missen. Maastricht dat is de eerste plaats in Holland waar we stoppen. Eventueel kunnen we daar een nacht blijven, maar als we al zó ver zijn, ga ik maar liever door, vind je niet? Ja, laten we dat maar doen. Het geld begint trouwens op te raken.’
En zo maar door. De steeds wisselende medereizigers luisterden met meer of minder openlijke belangstelling naar deze eenzijdige conversatie. Ik voelde me niet erg op mijn gemak, maar Ditte leek niets te merken van de
| |
| |
aandacht die wij trokken. Ze was natuurlijk haar hele leven al een uitzondering geweest.
In Maastricht probeerde ik Marjan te bellen, maar er werd niet opgenomen.
Om één uur 's middags stapten we in Amsterdam uit de trein en een halfuur later reden we per taxi mijn straat in.
Mijn gevoelens waren gemengd. Ik had al wat heimwee naar Maradonna, maar keek er ook naar uit om Marjan en de kinderen weer te zien. Ik had al spijt om het opgeven van het ideaal, maar vooral haatte ik nu al de gedachte dat ik nog twintig of vijfentwintig jaar zou moeten werken in dit sombere land met z'n nimmer eindigende klimaatsterreur.
Ik rekende af, we brachten de bagage naar de huisdeur en plotseling werd ik geconfronteerd met het probleem hoe een gesloten huisdeur binnen te komen. Als Marjan niet thuis was, stonden we hier toch mooi voor lul. Ik belde maar vast aan en begon in de zakken van de regenjas te voelen die ik een halfjaar geleden had uitgetrokken en zo juist pas weer had aangetrokken.
Terwijl ik tussen een vergeten pakje sigaretten, een papieren zakdoekje en een doosje hoesttabletten ineens tot mijn vreugde de bekende vorm van de huissleutel voelde, werd er opengedaan.
Marjan met verbaasde blik, gekleed in regenjas om uit te gaan, boodschappentas in de hand. Achter haar Mark en Jacco. En daarachter in de gang het glanzende kale hoofd van Bart Dijkstra.
Alsof ik van Ditte geleerd had, was de situatie me in
| |
| |
één oogopslag duidelijk.
‘Eh, laat mij de boodschappen maar doen,’ zei Bart en vertrok na mij warm de hand geschud te hebben, ‘ik zie je zó.’
De kinderen waren opgetogen en hingen aan mijn armen. Ze waren een half hoofd groter dan ik me herinnerde en het viel me op hoeveel ze eigenlijk op elkaar leken. Twee blonde hoofden met alerte grijsblauwe ogen die me koel aftastten op verborgen cadeautjes of andere interessantheden.
‘Je bent behoorlijk bruin geworden, pap,’ zei de een.
‘Heb je je boek nou eindelijk af?’
‘Kom je weer bij ons wonen en gaat Bart dan weer weg?’
‘Is dat je nieuwe vrouw, maar dat is toch niet een nieuwe moeder, hè?’
‘Weet je dat ik het beste rapport van de klas had?’
‘Ga je zondag mee naar het voetballen?’
‘Ben je met het vliegtuig gekomen?’
‘Jongens, dit is Ditte, een dochter van een vriend van mij. Ze kan niet praten, maar meestal begrijpt ze wel wat je zegt.’
‘Goh, is ze in-va-li-de?’
‘Nee, doofstom, maar als je maar duidelijk genoeg praat begrijpt ze wel wat je zegt.’
Ditte stond er wat versuft bij en dat kon ik me voorstellen als ze een poging deed om op te vangen wat er allemaal gaande was.
‘Willen jullie Ditte de tuin laten zien en je speelgoed?’
| |
| |
‘Wat is er nou aan de tuin, wat moeten we nou met haar in de tuin?’
‘Ga nou maar, ik moet even alleen met Marjan praten en daarna krijg je je cadeautje.’
‘O, je hebt iets meegebracht, is het plantaardig of mineraal?’
‘Is het groot of klein?’
‘Duur of goedkoop?’
‘Eetbaar of oneetbaar?’
‘Opgesodemieterd,’ zei ik, ‘ga de tuin in.’
Ze gehoorzaamden schouderophalend en mopperend. Ditte liep achter hen aan, ze had de boodschap begrepen.
Ik keek ze na. Tien en twaalf jaar oud waren de heren nu, een onafscheidelijk en onverslaanbaar egocentrisch duo, eeuwig aan het kibbelen en strijden over kwesties waarin ik mij nooit verdiept had en ook nooit zou verdiepen. Maandelijks stortten ze zich op nieuwe onderwerpen waar ze dan via encyclopedieën en boeken en eigen experimenten in een mum van tijd alles vanaf wisten. Het laatste aantal manen van Jupiter, problemen rond het absolute vriespunt, het gedrag van mieren, de Hongaarse kubus, hoe een ligstoel in elkaar zit, parallel- en serieschakeling, het tweetalig stelsel, het aantal priemgetallen tussen 0 en 10.000 en een eindeloos aantal puzzels uit diverse kranten en tijdschriften werd door hen in razend tempo doorgenomen. Dat vader niet overdreven leergierig was, eigenlijk maar weinig begreep, werd met een lichte wrevel geaccepteerd maar na bestudering van de evolutietheorie vergoelijkt. ‘In vergelijking met ons ben jij een aap,’ zei Jacco, de jong- | |
| |
ste, bemoedigend, ‘logisch dat je het niet allemaal zo goed begrijpt.’
‘Ze hebben je gemist,’ zei Marjan. Ik had haar niet aangeraakt, zelfs geen hand gegeven, en het moment voor een omhelzing was definitief voorbij. Ik keek naar haar, ze zag er slecht uit, bleek en onuitgeslapen. Maar misschien viel me dat alleen op omdat ik zo lang tussen gebruinde relaxte mensen had gewoond. Goedbeschouwd zag bijna iedereen in Nederland er slecht uit.
We gingen tegenover elkaar zitten in de huiskamer.
‘Je ziet er goed uit,’ zei ze, ‘was het een prettige reis?’
‘Hoe kom je nou aan Bart?’ vroeg ik.
Ze pakte een sigaret en zocht naar lucifers.
‘Ik heb je toch geschreven dat hij op bezoek kwam?’ zei ze en ik knikte, ‘hij had jou ontmoet op een reünie en je had hem uitgenodigd om eens langs te komen. Maar je was weg. Ik vond het onaardig om hem meteen weer weg te sturen en we hebben wat gepraat. We waren allebei erg alleen. Nou ja, twee weken geleden klikte het ineens. Hoe kom jij aan die Ditte?’
‘Ik kom niet aan Ditte. Ditte is niet van mij.’ Ik vertelde haar het verhaal van mijn tijdelijk voogdijschap en ze knikte zonder het helemaal te geloven.
Er viel een stilte. Ik keek om me heen. De huiskamer kende ik van a tot zet, maar toch keek ik er al naar als een vreemde. Al die bric-à-brac, in de loop van de tijd enthousiast verzameld en dierbaar geworden, het deed me niets.
In de verte zag ik in de alkoof mijn bureau staan, met
| |
| |
het schilderijtje erboven van een mannetje dat angstig over de rand van een kist keek en het maakte niets in me wakker.
‘Is het definitief, met Bart?’ vroeg ik tenslotte.
Ze zoog aan haar sigaret en aarzelde.
‘Ik wéét het niet. Het is allemaal zo plotseling gegaan en nu kom jij ineens terug. Ik weet het gewoon niet, maar ik denk het wel. Je hebt me toch veel pijn gedaan met je vertrek en je onverschilligheid. Nóóit een behoorlijke brief, één briefkaartje hebben we van je gehad in al die tijd. Goddomme.’ Ze wreef met haar hand over haar ogen.
Ik zweeg, ik wist niet wat te zeggen. We hadden achttien jaar wandelen en fietsen en boodschappen doen en ploeteren en ruziën en vrijen achter de rug. Ik wist precies hoe ze eruitzag onder die kleren, ik wist precies haar erotische plekjes. In de tuin zaten twee jongetjes die al onze eigenschappen met zich meedroegen.
Maar het contact was weg en dat had ik aan mezelf te danken.
Misschien, als ik minder moe was geweest van de reis en niet Ditte als ballast had meegebracht, en als er geen twee nieuwsgierige kinderen in de tuin hadden gezeten en Bart niet elk moment weer kon aanbellen om zijn rechten te laten gelden. Misschien dat ik dan naast haar was gaan zitten en heel voorzichtig, met strelen van haar en wat onzinnige praat en een hapje eten om de hoek en een drankje in het café, misschien dat ik dan de juiste weg had kunnen vinden om het weer goed te maken en opnieuw te beginnen.
| |
| |
Maar de omstandigheden zaten niet mee, en ik wist niet zeker of ik wel opnieuw wilde beginnen. Vader komt na veel bedenkingen weer naar huis, vader stelt het gezin boven zijn zelfvoltooiing, vader is een prachtmens die zich opoffert. Zo ongeveer had ik mijn terugkeer gedacht en ik was niet geprepareerd op het heroveren van mijn positie als man-in-het-huis.
Op dat moment belde Bart aan.
Marjan sprong overeind om hem open te doen en ik hoorde ze fluisteren in de gang voordat ze hand in hand binnenkwamen. Ik zag dat Bart probeerde zijn hand los te maken, maar ze hield stevig vast.
‘Sorry old chap,’ zou hij in Engeland gezegd kunnen hebben, maar het Nederlands had niet zulke uitdrukkingen, dus ging hij maar wat onhandig met zijn grote lichaam naast haar op de bank zitten, tegenover mij, en keek mij verontschuldigend aan met zijn kale doodbiddershoofd en zijn grote vochtige ogen.
‘Zo zie je maar wat een crematie nog kan opleveren,’ zei ik.
‘Ja, ja,’ antwoordde hij aarzelend, ‘maar je weet toch, Marjan zal je wel verteld hebben, het was geen opzet. Het gebeurde. Het ontstond.’
Ik had een visioen van de vele lange gesprekken die nog zouden volgen met Marjan en hem over ons en mij en Marjan en hem, en hoe het allemaal gekomen was en hoe het nu verder moest. Als iemand genoot van het tot op de laatste draad uiteenrafelen van menselijke relaties, dan was hij het wel. Vermoedelijk puzzelde hij zich nu al elke avond in slaap met vragen over wat hij nu eigenlijk
| |
| |
bedoeld had te zeggen toen Marjan hem dit vroeg en hij dat antwoordde, omdat hij dacht dat ze eigenlijk naar iets anders vroeg.
‘Eh, was je van plan hier weer te gaan wonen?’ vroeg Marjan.
Afstand, terugtrekking.
‘Woon jij hier nou?’ vroeg ik Bart.
‘Nou, wonen niet direct,’ zei hij, ‘dat is te zeggen...’
‘Hij slaapt hier altijd, maar hij heeft nog zijn eigen flat,’ zei Marjan, ‘laten we er niet omheen draaien.’
‘Voor als ik me terugtrekken wil. Je kent me, altijd piekeren,’ zei hij, ‘en Marjan houdt niet van Brahms. Ik móét af en toe een uur Brahms, je weet, dat had ik vroeger al.’ Verwijzingen naar onze vroegere vriendschap zouden hem niet helpen.
‘Ach, veel te piekeren heb je nu niet, zou ik zo zeggen. Geniet maar van het jong geluk. Dat overkomt je niet zo vaak in het leven.’
‘Niet zo cynisch.’
‘En wat die muziek betreft, koop dan zo'n ding dat je op je hoofd kan zetten, er is een aansluiting voor in het apparaat.’
Hij keek beleefd belangstellend. ‘Ach, dat is niet eens zo'n slecht idee, vind je niet Marjan?’
Ze knikte maar keek me argwanend aan, ze kende me te goed.
‘Dus het is in orde?’ vroeg ik.
‘Eh, hoezo?’
‘Dat ik je flat leen tot ik iets anders gevonden heb?’
‘O, maar natuurlijk,’ zei hij geschrokken.
| |
| |
‘Gerégeld dan,’ en ik stond op om naar de tuin te gaan. Onderweg pakte ik de tas op waarin ik de cadeaus voor de kinderen had. Ik keek nog even achterom naar hun verbijsterde gezichten. De guerrilla was begonnen, als ik Bart kon forceren om volle dagen in dit huis te slijten, waar geen ruimte was voor zijn vrijgezellen-privacy, dan zou hij nog wel anders piepen, de plurk. Met bitter genoegen merkte ik dat ik zo nodig nog steeds gebruik kon maken van de aarzeling van een ander, vele jaren kantoortraining waren toch niet voor niets geweest.
Mark en Jacco zaten bij de schommel met Ditte te bamzaaien.
‘Hé, krijgen we nu eindelijk ons cadeau? Deze mevrouw wint alles,’ riep Mark, ‘ze kan gedachtenlezen volgens mij.’
‘O, waarom denk je dat?’
‘Nou, zomaar. Wat is er voor mij?’
Ze pakten hun cadeaus uit met groot en haastig scheuren van papier en tot mijn opluchting bleek ik goed gekozen te hebben met een elektronica-doos voor Mark en een monsterachtig ingewikkelde zelfbouwrobot voor Jacco.
Met moeite kon ik ze ervan weerhouden om in het zand te gaan spelen met hun nieuwe aanwinsten. Ik dreef ze naar het platje en zei: ‘Ditte en ik gaan nu weg, maar we komen terug.’ Zelfde tijd, zelfde golflengte lag me op de tong, maar Theo Uden Masman lag ver achter hen.
Alleen de oudste ving het op.
‘Laat je ons weer alleen?’ vroeg hij, ‘je bent er net. Ik
| |
| |
wil niet dat jullie gaan scheiden, hoor. Er wordt al genoeg gescheiden.’
‘We lossen het wel op, joh, maar er is nu een beetje te weinig ruimte in huis.’
‘Dan kan Bart toch wel weg?’
De jongste keek naar me op en zei niets. Hij had een smal hoofd en de grootste ogen die ik ooit bij een kind gezien had. Soms, als hij peinzend voor zich uitkeek, zag ik hem zijn wereld catalogiseren in begrijpelijk en onbegrijpelijk, pijn en niet-pijn. Een paar keer per jaar trof ik hem op een stil plekje op zolder aan, waar hij hete tranen vergoot. Hij herdacht dan de overleden poes, het doodgeboren hondje uit een nest van een vriendje, wijlen opa Sikkens van hiernaast die toch nooit speciaal aardig tegen hem geweest was. Hij wilde graag dat de wereld hetzelfde bleef. Er mocht wel bij maar er mocht niets af, niemand en niets mocht weg of dood. Als hij niet in zo'n bui was dan dreef hij op bravoure, een cowboy, een bokser, een levensgevaarlijke schutter. Na het eten van spinazie zag ik hem vaak steels zijn dunne spierballen bevoelen.
Ik kon mezelf wel vervloeken dat ik hem en zijn broer ooit in de steek gelaten had.
‘Ik blijf echt in de buurt, jongens, en ik blijf echt jullie vader, dat spreken we af, ja?’
Ik spreidde mijn armen en enigszins tot mijn verbazing lieten ze hun speelgoed in de steek en kwamen naar me toe om ouderwets geknuffeld te worden.
Een halfuur later reed Bart ons naar zijn flat over het IJ.
| |
| |
Onderweg zwegen we, Ditte kon niets zeggen en keek haar ogen uit, Bart en ik waren allebei tot de conclusie gekomen dat we maar beter even niet met elkaar konden praten.
‘Excuseer de rommel,’ zei hij toen hij ons binnenliet, maar zoals ik al verwachtte was de flat kraakhelder, al op school was hij een pijnlijk precieze jongen.
Hij liet ons de kamers zien, ruimde onderweg wat persoonlijke spullen in een kast en toonde dat er ruim voldoende van allerlei eetwaar in huis was om het eerste weekend door te komen.
‘Als je nog iets wilt weten of iets niet kunt vinden, dan kun je me natuurlijk bellen,’ zei hij.
‘Ik weet het nummer,’ zei ik, om het nog maar eens in te wrijven, ‘over de huur praten we nog wel, hè?’
‘Natuurlijk, natuurlijk,’ zei hij haastig en we namen afscheid bij de deur.
‘Het spijt me,’ zei hij en keek me nogmaals trouwhartig aan, maar in zijn spaniëlogen zag ik toch ook een kleine opflikkering van voldoening.
Een kort moment kwam de intense behoefte in me op om hem een enorme oplawaai te geven.
Ditte, die naast me stond, greep met twee handen naar mijn arm en Bart keek even heel verbaasd naar haar, zwaaide met een slappe hand en vertrok.
Hij had zijn Brahms-platen vergeten.
Als een gekooide tijger liep ik de kleine flat door en probeerde de emoties te verwerken. Ditte zat op de bank en keek toe.
‘Laat me met rust, wil je?’ vroeg ik haar en onmid- | |
| |
dellijk voelde ik dat ze zich terugtrok uit mijn gedachten. Ik ging naar de petieterige slaapkamer en lag op het bed.
Wat is erg? Kanker is erg. Ik dacht aan de tv-film die ik ooit gezien had van de laatste maanden van kankerpatiënten. Een nog vrolijke maar reeds kale vrouw met hersentumor, die steeds minder lichaamsdelen kon bewegen maar opgewekt met haar schorre stem bleef kwekken over de vreugden van het nog resterende stukje leven. De camera volgde haar geduldig tot haar terugkeer naar haar ontredderde moeder, om er de laatste weken door te brengen. Een tekst op het scherm: Louise Brandon overleed tien dagen na deze opnamen.
Het Amerikaanse gezinnetje met twee kinderen dat de laatste vakantie meemaakte waarin vader nog kon duiken en zwemmen. Hij was een jonge energieke zakenman geweest met een grote toekomst van tenminste een fors huis met een zwembad en een cabin in de bossen. De man sprak niet voor de camera en was ook kennelijk onbereikbaar voor zijn vrouw. Hij zette voor en na het zwemmen zijn pruik op en af alsof hij nooit anders gedaan had en terwijl de camera hem volgde klaagde zijn vrouw met nasaal accent over haar geringe kans om een andere kostwinner te vinden: vijfendertig jaar met twee kinderen, wie zal mij nog willen hebben als hij ingeslapen is?
Ze was nog niet uitgeklaagd toen hij alweer aan de kant zat en hij keek wat schutterig toe, een failure, een zak die haar jeugd had verbruikt en haar opgezadeld had met twee kinderen en er dan vandoor ging in de kan- | |
| |
kerdood, met een blonde feestpruik op. Arme, arme kerel, in de film voorzien van een kort naschrift: twee maanden na deze opnamen overleed John Smith, pseudoniem.
Al lang gecremeerd of in een graf gezet om na tien jaar definitief opgeruimd te worden. Ik zag hem nog zó voor me, het gesloten maar schuldige hoofd van de deserteur en de camerageile blik van zijn klagende vrouw.
Ongetwijfeld hadden ze er geld voor gehad en had hij alleen willen meewerken om dan toch nog iets te kunnen nalaten aan zijn waardeloze vrouw, één onvergetelijk optreden van haar voor de tv, met wie weet een huwelijksaanzoek als nasleep.
Wat is erg?
Wat ik nu meemaakte en steeds meer begon te voelen was minder erg en trouwens mijn eigen schuld.
Beschouw het als een uitdaging, zei ik tegen mezelf, je verovert Marjan terug en alles gaat als vanouds verder.
Maar wilde ik wel als vanouds verder gaan? Ik zou er vrede mee gehad hebben als ik het zó kon krijgen, maar zou ik ervoor willen knokken nu het anders was gelopen? Ik begreep dat ik nu in het spoor zat van de aarzeling en vastbeslotenheid, treurnis en berusting van al die vrienden en kennissen die ik in de afgelopen jaren hun scheidingsproblemen had horen uitleggen.
Ik had vaak genoeg de lange litanieën gehoord en naar beste weten geantwoord wat zij volgens mij wilden horen: natuurlijk is het het beste dat jullie uit elkaar gaan, natuurlijk moet je nog een poging doen om het sa- | |
| |
men te proberen, natuurlijk gaat het vooral om het belang van de kinderen, natuurlijk mag je jezelf niet te kort doen, natuurlijk is monogamie uit de tijd en trouwens ook moeilijk te verdedigen.
Maar wat hen echt bezighield, de balans van een keuze uit twee onaantrekkelijkheden, of twee aantrekkelijkheden, of één aantrekkelijkheid en één verplichting, het fijne daarvan was me toch altijd ontgaan.
Daar zou ik nu heel wat tijd en ongemak en verdriet aan kwijt zijn, mocht wel op gerekend worden.
Ik stond op en ging naar de huiskamer. Het was zaterdag en vijf uur in de middag. Buiten was het bewolkt en guur, binnen zat Ditte op de bank, in haar eigen verdriet en eenzaamheid gewikkeld. Ik ging naast haar zitten en streek over het door de reis stug en vet geworden haar. Een goeie huishoudster heb ik in elk geval, dacht ik, en ze ving het op en glimlachte naar me. Troostend legde ik een arm om haar heen en een minuut later waren we in diepe slaap.
|
|