Ik aarzelde even. ‘Hoe ben je eigenlijk aan haar gekomen?’ De vraag was fout, wat is haar rol, wat betekent ze voor je, wilde ik eigenlijk weten.
Hij gebaarde afwerend. ‘Dat is een lang verhaal, waar ik je niet mee zal vervelen. Weet je, als je eens een keer tijd hebt moet je haar uit wandelen nemen in de omgeving, dat zal haar goed doen. Ze hokt hier maar met een oude man en ze durft me nauwelijks in de steek te laten, eh, alleen te laten. Ze is bang dat ik een aanval zal krijgen van dit of dat. Onzin natuurlijk, waarom zou dat net op zo'n moment komen?’
‘Ik ben niet goed in gebarentaal,’ zei ik.
‘O, maak je geen zorgen. Ditte begrijpt alles. Maar iets anders, heb je die verdomde bril bij je? Nee zeker.’
‘Já zeker.’ Ik haalde met triomf de bril te voorschijn die helemaal uit Amsterdam zijn weg gevonden had naar dit eiland.
De opticien had gekozen voor een degelijk en zwaar montuur, en toen hij de halve bril opzette leek hij op een kruising van Churchill en Ben Goerion. Hij keek naar het horloge aan zijn dikke arm en las de tijd af.
‘Ongelooflijk, wat is het toch een opluchting als je weer kunt lezen. Ik hou hem maar op, dan kun je er niet nog een keer op gaan zitten. Ik ga meteen aan het werk. Waarom zou je niet een eind met Ditte gaan wandelen?’
‘Eh, ik heb een stukje gebreid aan dat verhaal van die oen met die schrijfmachine. Wil je het horen?’
‘Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg hij geïnteresseerd.
‘Nou, je nodigde me min of meer uit om het te proberen. En ik kreeg ineens de geest, het is voor mij ken-