Helemaal van zichzelf had hij het niet, want zijn bijbel was een Duits boekje vol tekeningen van oude uitvindingen, achtergelaten door een toerist. Hij kon het niet lezen maar bracht uren door met mijmeren over de ontwerpen.
Hij hield het rekenapparaatje voor me op. ‘Mag ik het nog even lenen, oom?’
‘Mario, je mag het houden. Als je moeder het maar af en toe mag lenen voor haar boekhouding.’ Ik was niet van plan ooit in mijn leven nog iets uit te rekenen en hoe het ding in mijn bagage terechtgekomen was begreep ik nog steeds niet.
‘Houden? Is het van mij?’ Hij was verbijsterd, het was te groot voor hem om te bevatten, zo'n plotseling cadeau, en het leidde tot diepe angst en wantrouwen.
‘Dat moet ik aan moeder vragen,’ zei hij bang, ‘of ze het wel goed vindt.’
‘Ik zal wel met haar praten, kerel, en dat komt wel goed. Echt.’
Hij stond op, een mager kind met ernstige zwarte ogen en donkere krullen.
‘Nou, bedánkt,’ zei hij. Zijn ogen knipperden verdacht en ik trok hem naar me toe. Zo stonden we even en wisselden een warm gevoel uit.
‘ok,’ zei ik tenslotte en aaide hem over het hoofd, ‘ga maar lekker verder.’
Hij ging gehoorzaam weer zitten en ik liep naar mijn slaapkamer aan het eind van de kleine galerij.
Toen ik omkeek bij de deur was hij alweer bezig. Zijn zusje hoorde ik in de tuin zingen.