temperatuurklap die we in Singapore kregen, de drukte op de wegen hier, de eerste tropische bomen en planten die we onderweg zagen, al die eethuisjes, een helverlicht platform waarop in de open lucht een dansvoorstelling werd gegeven.
Afgedraaid en ontspannen vallen we een uur later in slaap. De volgende ochtend wordt het ontbijt geserveerd in de klassieke eetzaal beneden, met langzaam draaiende propellers aan het plafond. Ik begin me steeds meer thuis te voelen, want die propellers ken ik nog van Toen Vroeger. Ondanks de luchtverplaatsing die ze veroorzaken is het zeer warm, vooral als je je beweegt, en tegen de tijd dat we in de bus naar het vliegveld stappen zijn we alweer behoorlijk moe en nat.
In de airconditioned bus leven we weer op, vanuit deze koele ruimte lijkt de buitenwereld bedrieglijk leefbaar, vooral omdat de vochtigheid ontbreekt die de klimaatovergang zo zwaar maakt. In de drukke verkeersstroom rijden we langzaam door het massale verkoopcentrum dat Singapore heet, één grote klont winkeltjes met subwinkeltjes op de trottoirs en in de deuropeningen.
In de buitenwijken herkennen we de pisangbomen, bougainville, canna-planten, klapperbomen. Onze medepassagiers, zonder uitzondering oud-Indischgasten, beginnen op te leven en steeks vaker horen we ze bezig met het oefenen van Maleise zinnetjes tegen elkaar.
Als we voor een stoplicht staan zie ik een excentriek vrouwtje. Ze heeft een grote slappe hoed op met een brede rand en draagt een elegant, strak zittend mantelpakje dat bij deze temperatuur bloedheet moet zijn. Het ziet er afgedragen uit, maar heeft toch nog veel allure. Ze is bezig een paar nogal vuile, maar qua snit zeer elegante dunleren handschoenen aan te trekken. Bij haar duim is een groot gat zichtbaar. Door de grote hoed kan ik van bovenaf haar gezicht niet zien, maar ik schat haar op een mager oud